beraadslagingen.

441

23 van de Memorie van Antwoord wordt gesproken over de tucht in het leger en op de vloot, in verband met de bonden van het personeel.

Bij een vorige gelegenheid toen ik over deze zaak sprak, het was bij de begrooting van Marine voor 1906, onder het Ministerie—De Meester, heb ik aangetoond, dat er een groot verschil is in de verhouding tusschen vakvereenigingen van werklieden en hun patroons eenerzijds, en de bonden van staatsdienaren, in het bijzonder van militairen, en den Staat anderzijds.

De verhouding tusschen de werklieden en hun patroons wordt beheerscht door het privaatrecht, waarbij niemand kan gedwongen worden iets te doen, en waarbij alle overeenkomsten zich bij niet-nakoming oplossen in een recht tot ontbinding met schadevergoeding. Hieruit volgt het recht, zij het niet de rechtmatigheid, van werkstaking, en dus de niet-strafbaarheid van degenen die staken of degenen die daartoe aanzetten.

De verhouding van de staatsdienaren tot den Staat wordt beheerscht door het publiek recht, dat wel kent den dwang om iets te doen. De Overheid geeft bevelen en haar dienaren hebben die op te volgen. Hieruit volgt niet alleen de strafbaarheid van werkstakingen, maar ook van elk verzet tegen een gegeven bevel van de bevoegde macht om iets te doen of na te laten, en dus ook van hen die daartoe aanzetten, of laat ik liever zeggen de bevoegdheid van de Overheid om deze handelwijze bij de wet strafbaar te stellen. Dat is dan ook gebeurd, maar nu krijgen wij te doen met een m. i. geheel nieuwen vorm van verzet, die niet strafbaar is gesteld en die toch ongeoorloofd, ja zelfs gevaarlijk moet worden geacht. De Overheid neemt een maatregel, de bond wil dien niet en besluit nu zich daartegen te verzetten, en alle middelen te doen gebruiken die de leden kunnen toepassen zonder straf te beloopen, doch waarvan vermoed wordt, dat ze der Overheid onaangenaam zijn. De bond doet dat, om de Overheid te dwingen tot intrekking van den maatregel of wijziging daarvan in den zin, dien de bond verlangt. De leden van den bond weigeren dus geenszins een gegeven bevel op te volgen, maar de bond zelf richt zich tegen de Overheid die het bevel gaf. De bond tracht dus de Orerheid voor zijn macht te doen bukken. Het wordt een strijd om de macht, tot het geven van bevelen tusschen den bond en de Overheid.

Me dunkt, dat deze vorm van verzet, als ongeoorloofd, strafbaar moet worden gesteld, want de Overheid kan niet dulden, dat een ander er naar streeft haar door machtsmiddelen te beletten de bevelen te geven die zij meent dat noodig. zijn.

ISTu moge men zeggen: de middelen die deze menschen gebruiken zijn als min of meer ondeugdelijk te beschouwen. Wanneer men bijv. weigert geld aan te nemen, dat op Koninginne verjaardag wordt gegeven om het personeel van de vloot