466

UITTREKSEL UIT DE ALG. BERAADSL. o/D. STAATSBEGR. V. 1913.

rende uit het „Correspondentieblad" van dezen bond, kon bovendien strekken ten bewijze van hetgeen ik gezegd heb. Men vindt daarin een uitstekende illustratie van de werking van deze organisatie.

De Minister heeft ons voorgelezen, dat de hoofdafdeeling in Indiö een klacht had gericht tot het hoofdbestuur in den Helder. Die klacht bestond hierin, dat het hoofdbestuur zich niet had verzet tegen het feestvieren in Antwerpen. Als ik mij nog goed herinner stond het zoo, dat dat feestvieren te Antwerpen - ik meen ter eere van de Conscience-herdenking — was bevolen, en het hoofdbestuur heeft, getrouw aan zijn altijd gevolgde gedragslijn, gezegd: zoodra u iets wordt bevolen, is het dienst en moet ieder gehoorzamen. Daarom heeft het hoofdbestuur, gematigd als het is, zich er niet tegen verzet.

Ziedaar een illustratie van hetgeen ik heb trachten te betoogen. En wanneer dus op bladz. 19 van de brochure wordt gewezen om te bewijzen hoe deze organisatie in elkander zit, hoe de bevelen van het hoofdbestuur stipt moeten worden opgevolgd, dan betreft dat alleen de eigen organisatiezaken van den bond, maar dan volgt daar tegelijkertijd uit, dat het een geluk is voor de marine, dat er zoo'n organisatie van het personeel bestaat. Indien dus op dezen grond het organisatieleven van het vlootpersoneel door deze Regeering zou worden verboden, zou zij zich belachelijk maken in de oogen van alle weldenkenden. Want inderdaad, zij heeft daarvoor toch al een zeer onnoozel voorwendsel gezocht, in plaats van schuld te bekennen en haar schuldigen plicht jegens dat personeel te doen.

Ik zou den tijdelijken voorzitter van den Ministerraad eens willen wijzen op wat men pas in Engeland gedaan heeft. Engeland is het klassieke land van het vlootleven. Daar weet men wat een vloot beteekent en wat men doen moet om een vloot inderdaad te maken tot een krachtig wapen waarop men bouwen kan. Ook daar heeft men te worstelen gehad met het onvoldoende van de salarisregeling als gevolg natuurlijk van het duurder worden van alle levensmiddelen, en wat heeft men daar gedaan ? Men heeft daar pas toegestaan een vermeerdering ten bate alleen van het mindere personeel van 351 273 pd. st., d. w. z. van f 4 215 276. Maar dat doen wij hier niet; getrouw aan onze Hollandsche traditie, eischt men altijd te veel en geeft men te weinig. Men kent dat Engelsche rijmpje wel waarin dat wordt, uitgedrukt en dat verwijt heeft de Regeering volkomen verdiend.

En toch kan ik mij levendig begrijpen, dat de heer Minister onder militaire en civiele ambtenaren geen macht dulden kan die zich verzetten zou tegen het gezag der Regeering, en als hij zegt, dat het voor de hand ligt dat zij die aan bevelen gehoorzamen om tegen te werken hetgeen door het gezag van hoogerhand wordt gevorderd en zij die die bevelen geven uit het leger en uit de Marine moeten worden verwijderd, dan kan ik mij daar volkomen indenken.