beraadslagingen.

467

Maar dan zou ik den heer Minister willen vragen of hij niet zijn blik moet richten naar een anderen kant dan dien van den Bond van minder marinepersoneel. Heeft de Regeering niet onder haar bevelen tal van Roomsen-Katholieke ambtenaren en is de heer Minister-president er wel zoo heel zeker van dat die Roomsen-Katholieke ambtenaren aan geen andere macht gehoorzamen dan aan het gezag van den Staat ? Mij kwam dezer dagen in handen een uittreksel uit een herderlijken brief van bisschop Koppes van Luxemburg, waarin ik o. a. het volgende lees: „Men moet God meer gehoorzamen dan de menschen. Maria en de heilige aartsengel Michael moeten om hulp gesmeekt worden; Heilige aartsengel Michael, sta ons bij inden strijd! Bescherm ons tegen de boosheid en de vervolgingen van den duivel. Wij smeeken dat God zijne macht tegen hen zal toonen en gij, vorst der hemelsche heirscharen, werp Satan en de overige booze geesten, die tot bederf der zielen in de wereld rondtrekken, met de u verleende goddelijke kracht terug in de hel".

„Als de Kerk — zoo gaat die herderlijke brief voort — door haar organen,' paus en bisschop, een door de Staat uitgevaardigde wet voor slecht en schadelijk, als in strijd met haar wezenlijke rechten, verklaart, zijn de Roomsche Christen en aan de Kerk en niet den Staat gehoorzaamheid schuldig."

Voordat nu de Minister zijn krachttoer beproeft op de organistie van het mindere marinepersoneel, waarvoor niet de minste of geringste reden is, probeere hij eerst eens uit te vinden hoeveel van zijn ambtenaren, onderworpen aan het regeeringsgezag, een andere macht stellen boven die van de Regeering, omdat zij dat verplicht zijn op grond van hunne godsdienstige overtuiging en van voorschriften, hun van Rome uit verstrekt.

Intusschen zal men zeggen: het blijft dan toch maar een feit, dat de matrozen, het mindere personeel in het algemeen, de bepalingen omtrent het passagieren hebben tegengewerkt. Ja, Mijnheer de Voorzitter, dat is volkomen waar. Het personeel is n et ongehoorzaam geweest, heeft geen enkele maal een gegeven bevel overtreden, maar heeft deze bepaling zeer zeker tegengewerkt. Ja, dat mindere marinepersoneel bestaat nu eenmaal niet uit cadavers, niet uit menschen die zonder eenig nadenken willoos doen alles wat van hen wordt gevorderd en alle maatregelen, waaraan zij worden onderworpen, goedkeuren. Maar mag ik vragen of de Minister zich soms ook herinnert, dat wij indertijd hebben gehad een instituut van de viermaanders en er hooggeplaatste militairen waren, die bijna openlijk verzet hebben gepleegd daartegen en al het hunne hebben gedaan om dat instituut niet te bevorderen zooals de Regeering dat wenschte, maar het hebben tegengewerkt, om het te brandmerken als ondeugdelijk? Herinnert de Minister zich dat? Dan zou het op den weg van den Minister hebben gelegen die hooggeplaatste militairen uit den dienst te verwijderen, volgens het recept, dat