MEMORIE VAN ANTWOORD.

499

waarin hulp terstond noodig is, medicijnen van de schepen behooren te worden verstrekt en zeker ook op de diensten deimarinedokters mag worden gerekend.

Voeding.

Waar blijkens het voorkomende op bladz. 13 van het Voorloopig Verslag op de Marinebegrooting voor 1910 destijds door verscheidene leden het verstrekte voedsel, behoudens de daarbij gemaakte uitzondering nopens het brood te Rotterdam, werd geroemd en beter geacht dan in de meeste werkmansgezinnen, kon van de mededeeling, dat omtrent de voeding opnieuw door verscheidene leden klachten werden geuit, door hare algemeenheid niet dan met bevreemding kennis genomen worden. Te meer, omdat sedert dien bij Koninklijk besluit van 24 Augustus 1911 n°. 29 het voedingtarief voor Nederland door eene met de wenschen van het personeel overeenstemmende wijziging nog belangrijk verbeterd is. Dat de minder gunstige gezondheidstoestand zou moeten worden toegeschreven aan het onvoldoende der voeding, kan dan ook in geenen deele worden beaamd. De oorzaken daarvan liggen elders, zooals blijkt uit het antwoord op het onmiddellijk hieraan voorafgaande onderdeel en de ongunstige toestand bepaalt zich bovendien alleen tot Oost-Indië.

Ook de bewering, dat voedsel in blikken verstrekt wordt, dat zes jaren en ouder is, is, wat de schepen onder het beheer van het'Departement van Marine betreft, onjuist; die bewering berust ongetwijfeld op een misverstand. Op 1 December j.1. toch waren de blikken, in de magazijnen hier te lande aanwezig, voor verreweg het grootste gedeelte van den aanmaak 1912 en overigens van dien van 1911, behoudens zéér kleine hoeveelheden van enkele artikelen, meerendeels van schepen afkomstige restanten, van ongeveer één jaar ouder. Ook de naar West-Indië gezonden blikken waren voor de overgroote meerderheid niet ouder; daaronder bevond zich zelfs een aanzienlijk aantal blikken van den aanmaak 1912. De blikken, onlangs medegenomen door Hr. Ms. „Gelderland" en „Kortenaer", waren behoudens 81 blikken van 1910 alle aangemaakt in de jaren 1911 en 1912.

Betreft de bewering de bij de zeemacht in Oost-Indië verstrekte blikken, dan moge andermaal opgemerkt worden, dat de zorg voor de voeding van het aldaar dienende personeel berust bij de Indische Regeering. Niettemin heeft de ondergeteekende het wenschelijk geacht te dier zake met zijn ambtgenoot van Koloniën overleg te openen.

Ten aanzien van de geuite onderstelling, dat somtijds de oorzaak der slechte voeding in de bereiding zou moeten worden gezocht, waarbij tevens werd gewezen op gebrek aan bekwame koks, kan in het midden gebracht worden, dat steeds al het mogelijke in het werk wordt gesteld tot het verkrijgen van koks, berekend voor hunne taak. Voor aanstelling toch tot