532

marinebegrooting voor het dienstjaar 1913.

2de AFDEELING. Niet=militaire uitgaven.

Loodswezen, betonning, bebakening, verlichting en hydrographie.

Iste Onderafdeelinö.

Loodswezen, betonning, bebakening en verlichting.

B. Loodswezen.

Positie der loodsen.

Ingevolge de toezegging door ondergeteekende's ambtsvoorganger gedaan op bladz. 64 van de Memorie van Antwoord betreffende de loopende begrooting is de toestand, waarin de loodsen verkeeren, ernstig onder de oogen gezien. Het is ondergeteekende daarbij gebleken, dat, onder meer in aanmerking nemende de zeer belangrijke verbetering, welke de positie deiloodsen in de laatste tientallen van jaren heeft ondergaan (beleefde verwijzing naar de op genoemde bladzijde voorkomende vergelijkende opgave der inkomsten van de loodsen), er uit een billijkheidsoogpunt geen redenen bestaan voor herziening van de positie der loodsen, zoolang niet uit het rapport der Staatscommissie voor de arbeidsvoorwaarden van de Rfjkswerklieden zal zijn gebleken, dat de loodsen in vergelijking met'andere categoriën van personen in 's Rijks dienst, wier arbeidsvoorwaarden door genoemde commissie onder de oogen zijn gezien, met inachtneming van de omstandigheden, waaronder de loodsen dienen, in eene minder gunstige positie verkeeren.

Met betrekking tot het in het Voorloopig Verslag genoemde adres van de loodsen vereeniging „Eendracht" in het 4de en 5de district van 29 Januari 1912 teekent ondergeteekende aan, dat in dat adres er op werd gewezen „dat door het verminderen in het jaar 1911 van het percentage in de loodsgelden, de verdiensten van de kustloodsen van dat district belangrijk minder bedroegen dan in de beide voorafgaande jaren". Juist omdat de verdiensten van die kustloodsen in de beide voorafgaande jaren zoo belangrijk meer hadden bedragen dan het voor die categorie vastgestelde maximum en het zich liet aanzien, dat zulks over 1911 wederom het geval zou worden, moest in Augustus 1911 het percentage voor die loodsen worden verminderd. Het aantal schepen door die loodsen in 1911 binnengebracht heeft niet meer bedragen dan het aantal in 1910 door hen beloodst. Maar zelfs al ware dit nog wel het geval geweest, dan zou znlks toch geen reden hebben kunnen zijn om het percentage in 1912 weder te verhoogen. Het door die loodsen over 1909, 1910 en 1911 verdiende gemiddelde loon is nog altijd belangrijk hooger gebleven dan het voor hen vastgestelde maximum. Ook het loon over 1912 zal, naar ver-