MEMORIE VAN ANTWOORD.

588

wacht mag worden, niet noemenswaard van dat maximum verschillen.

Vol pensioen in geval van afkeuring van loodsen wegens verminderd gezichts- of kleurenonderscheidingsvermogen, niet veroorzaakt door den dienst, zou, zooals op bladz. 59 en 60 van de Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag betreffende de begrooting dienstjaar 1911 op de daarbij aangevoerde gronden is aangetoond, niet alleen ongewettigd, doch tegenover andere gepensionneerden in hooge mate onbillijk zijn.

Thans wordt ook bij afkeuring wegens onvoldoende gehoorscherpte vol pensioen gevraagd.

Aan ondergeteekende zijn evenmin redenen bekend, welke het zouden billijken ten opzichte van gebreken aan het gehoorvermogen de bepalingen der Loodspensioenwet te herzien.

Zooals reeds op bladz. 70 van cle Memorie van Antwoord op het Voorloopig Verslag betreffende de begrooting dienstjaar 1912 werd medegedeeld, is de maatregel geen loodsen in dienst te houden die een diensttijd van 35 jaren tellen en den leeftijd van 55 jaren hebben bereikt, met medewerking van de Tweede Kamer genomen in het belang van de promotie van het lager loodspersoneel. Zooals in de genoemde Memorie van Antwoord tevens is vermeld, wordt die regel niet gevolgd daar, waar het doel met dien regel beoogd niet aanwezig is. Tegenover het feit, dat loodsen in het belang van lager personeel den dienst op nog geen zestigjarigen leeftijd moeten verlaten, staat het feit, dat twee loodsen, die onlangs om dezelfde reden plaats voor jongeren moesten maken, een diensttijd hadden van respectievelijk 39 en 41 jaren en een leeftijd van respectievelijk 64 en 66 jaren.

Opgaaf van loodsvaartuigen.

Gaarne zal worden voldaan aan het verlangen van de Kamer, dat jaarlijks in cle bijlagen van de begrooting eene opgaaf wordt opgenomen van de loodsvaartuigen, waaruit tevens zal blijken waar üe verschillende vaartuigen worden gebruikt. Art. 83-85.

Vermeerdering van personeel.

In verband met de meening van sommige leden, dat uitbreiding van het personeel in het 6de district niet kan uitblijven om genoegzaam in den dienst te voorzien en dat in het algemeen het aantal loodsen niet voldoende wordt uitgebreid, terwijl het steeds toenemende scheepvaartverkeer die uitbreiding noodig zou maken, wordt beleefdelijk te kennen gegeven dat aan ondergeteekende niet bekend is dat er voor het tegenwoordige op eenige standplaats behoefte aan meer personeel bij het loodswezen bestaat, maar dat, zoodra hem mocht blijken dat het aantal loodsen op eenige standplaats inderdaad niet voldoende is, hij voorzeker niet zal nalaten tot uitbreiding over te gaan.

M.B. 1912-1913. 34