552

MARINEBEGROOTING VOOR HET DIENSTJAAR 1913.

Zeer vaak wordt een mindere op het strafrapport gebracht als uiting van wrevel bij een superieur, als een kleine wraakneming over een botsing van persoonlijken aard met een onmiddellijken meerdere. De mededeeling op het rapport vormt den eenigen grond voor strafoplegging. Het verhoor van den beklaagde voor den commandant, die de straf toemeet, is slechts een formaliteit. Niet zoo lang geleden is het dat de commandant strafte zonder den beklaagde te hooren.

Het is zeer kenschetsend dat wij hier in de Kamer er op hebben moeten aandringen, dat nooit een commandant een straf zou mogen opleggen, als hij niet eerst den beklaagde had gehoord. Dit is dan ten minste toegestaan, maar ik zeg nog eens: dit blijft meestal een formaliteit. Want bij tegenstrijdige verklaringen, wordt de superieur eerder geloofd dan de mindere en deze laatste is niet altijd bij machte om zijn zaak behoorlijk voor te dragen, vooral, wanneer hij met ongeduld wordt aangehoord. Heeft hij daarentegen de gave van het woord en is hij in staat zich te verdedigen, dan wordt hij gauw genoemd een lastige phraseur en wordt hem met barsche woorden de mond. gesnoerd.

Het is daarom, dat tal van militaire vereenigingen, op initiatief van den Bond van minder marinepersoneel, besloten hebben, om te onderzoeken, in hoever het mogelijk zou zijn, om die krijgstuchtelijke berechting aan boord, wat meer te omgeven met waarborgen van goed recht. Die gezamenlijke bonden zijn tot de aanvankelijke conclusie gekomen, dat de commandant zal moeten worden geassisteerd door een scheepsraad of een raad van tucht.

In het Voorloopig Verslag van het vorig jaar is deze zaak met een enkel woord behandeld, maar is daar niet op de juiste wijze voorgesteld. Daar toch werd het voorgesteld, alsof het streven was, om dien scheepsraad te belasten met het opleggen van disciplinaire straffen. Dit nu ligt allerminst in de bedoeling. De bedoeling is, om de berechting en de verantwoordelijkheid te laten blijven bij den commandant, maar voor een nauwgezet onderzoek van 810 strafzaken in één jaar, heeft geen commandant den tijd en daarom is het noodig, dat aan boord der schepen komt een permanent college van onderzoek en advies, wat men heeft genoemd : den scheepsraad. Die heeft alleen een onderzoek in te stellen, als.de schuld wordt ontkend, of als de commandant het verzoekt.

Het onderzoek moet geschieden volgens vast te stellen regelen, waaronder uitdrukkelijk getuigeverhoor moet worden opgenomen en, na afloop, zal de scheepsraad den commandant moeten dienen van advies, omtrent de schuld of onschuld, omtrent de vraag, of verzachtende omstandigheden al of niet aanwezig zijn, misschien ook omtrent de strafmaat.

De samenstelling van dien scheepsraad zal zoo moeten zijn, dat de categorie van den beklaagde door ten minste één van die categorie moet zijn vertegenwoordigd, waarbij natuurlijk