beraadslagingen.

565

van Hellevoetsluis naar Willemsoord, waar het grootste hospitaal is. Dan. zou daar wat meer personeel beschikbaar zijn.

Ook de verpleging' van die zieken aan boord laat onrustbarend veel te wenschen over. De ziekenverpleging aan boord van de schepen is in treurigen toestand, als men den heer Trotsenbürg gelooven mag, die het wel weet. Hij zegt: een bezoek aan den ziekenboeg van „Atjeh" of „Nautilus" zou het hier vermelde sterk kunnen illustreeren. Daar kan men in de morgenuren op het helderst deel van den dag den dokter bij een stinkende petroleumlamp zien zitten, terwijl hij juist in de allereerste plaats moest hebben een ruim vertrek met licht en lucht.

Om nog een teekenend staaltje te geven van de wijze waarop men zieken behandelt bij de marine, moet ik even vertellen, hoe op de „Gelderland" thans liggende te Konstantinopel, ook verpleegsters van het Roode Kruis zijn ondergebracht, waaronder ook de dochter van dr. Kuyper. Nu schijnt het, dat voor deze dames geen andere plaats te vinden was, dan juist aan boord van dit schip. Waarom er geen vertrek in het gezantschapsgebouw kon worden ingericht, is mij niet bekend, maar ik zou meenen, dat daartegen geen bezwaar was. Doch, indien zij dan moesten worden gehuisvest aan boord van de „Gelderland", begrijp ik niet, waarom de zieken daaronder moesten lijden. Iedereen gevoelt toch de innerlijke tegenstrijdigheid in' deze omstandigheid, dat de verpleegsters, die de verre reis maken uit Nederland, om daar in Konstantinopel Turken, Armeniërs en wat voor andere vreemdelingen, te helpen en hun leed te verzachten, zelf de eerste oorzaak zijn van onverdiend leed aan eigen zieken, aan eigen landgenooten.

De heer Colijn, Minister van Oorlog, ad interim Minister van Marine: Op voorwaarde, dat de zieken er waren.

De heer Hugenholtz: Die voorwaarde was er.

De heer Colijn, Minister van Oorlog, ad interim Minister van Marine: Die was er niet.

De heer Hugenholtz: In den ziekenboeg van de „Gelderland" lagen op het oogenblik, dat hij moest worden ingeruimd, twee zieken met een temperatuur van respectievelijk 39,8 en 40 graden koorts.

De heer Colijn, Minister van Oorlog, ad interim Minister van Marine: Dat is niet juist.

De heer Hugenholtz : Deze zieken werden uit den ziekenboeg verwijderd en gebracht naar een ander gedeelte van het schip, waar de minste ventilatie is en de temperatuur van het schip het heetst.

Ik hoop, dat de Minister dit op goede gronden zal kunnen tegenspreken, maar het is mij eenige malen verzekerd.

M. B. 1912-13. 36