ber a.adslagtngen.

577

bod van nachtpassagieren. Men zou daaruit eerder de conclusie moeten trekken, dat het verbod van het nachtpassagieren ten opzichte van de venerische ziekten een zeer ongunstigen invloed heeft geoefend.

De maatregel was dus niet alleen hatelijk, het was een vrijheidsbeperking van volwassenen, waartegen de hoogste marinechef, de Minister Wentholt, zelf hier herhaaldelijk heeft gewaarschuwd, maar achterna ook gebleken ondoelmatig te zijn.

Men heeft toen de actie voortgezet, welke bestaan heeft in het weigeren van deelneming aan feesten en toen is practisch de oude toestand hersteld.

Daarop — en nu val ik den Minister bij — is een groote fout begaan door de hoofdafdeeling in Indië. Toen men feitelijk den ouden toestand hersteld zag, heeft men daar gezegd: nu zijn wij nog niet content; nu gaan wij de actie voortzetten, zelfs nog verscherpen, want wij hebben nog geen recht gekregen. Dit acht ik ook een groote fout. Daartegen komt de Minister in zijn antwoord zeer terecht in verzet, maar laat de Minister nu niet vergeten, dat niet alleen hij daartegen in verzet kwam, maar reeds vóór hem het hoofdbestuur van den door hem zoo gewraakten Bond van Minder Marine-personeel, die al in het „Correspondentieblad" van dien bond van October een artikel schreef: „Een tactische fout", waarin de houding van die hoofdafdeeling in Indië sterk werd afgekeurd, voordat men nog wist hoe deze Minister daarover zou oordeelen.

Nu is er intusschen een misverstand bij den Minister, en dit moet ik nog even zien weg te nemen. De menschen hebben gezegd : wij willen recht hebben op passagieren, maar zij hebben dit niet bedoeld in den zin van absoluut recht, zooals de arbeider in het arbeidscontract recht heeft op zijn vrije uren na den bedongen werktijd.

De manschappen hebben altijd erkend het recht van den commandant om te allen tijde over zijn equipage te kunnen beschikken, onvoorwaardelijk; maar natuurlijk ging men daarbij uit van de onderstelling, dat de commandant over die vrije uren alleen zou beschikken als de nood drong en wanneer de nood niet drong, rekende men op vrijheid van beweging. Zoo was ontstaan een gewoonterecht ên in dien zin van gewoonterecht hebben die menschen van recht gesprokenOverigens erkennen zij — en ik sluit mij daarbij aan — in het militaire leven het recht van den commandant om over de manschappen te beschikken.

Ik vraag mij nu af of thans de rechterzijde het fiasco zal erkennen, dat zij gemaakt heeft met de maatregelen in het belang van het personeel die zij voorgesteld heeft, Rechts is men altijd doof geweest voor wat het personeel vroeg, maar men heeft twee maatregelen aan het personeel opgedrongen waarom het nooit gevraagd heeft, ten eerste de passagiersregeling, die na heftige beroering weer is ingetrokken, en de aan-