beraadslagingen.

587

haar plaats of het te verwonderen is, dat, gezien die toestanden, de geest onder het personeel zoo ongunstig is als die op het oogenblik is. Ik meen, dat onder zulke omstandigheden de geest onder het personeel slecht moet zijn. De toestand bij de marine lijkt mij toe inderdaad hoogst bedenkelijk te zijn. Die toestand vormt in mijn oog den slagboom, waardoor het aan jongens van Christelfjken huize eenvoudig onmogelijk wordt gemaakt op de vloot te dienen. Het verblijf bij de marine is voor jongens van Christelijken huize ten eenenmale onmogelijk. Daardoor wordt de werving bemoeilijkt en komt de marine voor allerlei moeilijkheden te staan. Nu weet de Minister met die werving wel een uitweg, een uitweg, dien ik voorshands met gaarne met den Minister zou willen inslaan. De Minister verklaart op blz. 24 van de Memorie van Antwoord onderaan, naar aanleiding van de vraag die in het Voorloopig Verslag gedaan werd naar het oordeel van den Minister inzake het geschrift van den oudMinister van Marine Cohen Stuart : „Bemanningszaken", dat hij het met dien oud-Minister op dit punt eens is dat de oplossing van het personeelvraagstuk zonder twijfel in de richting van meer gebruik maken van de zeemilitie moet worden gezocht. Dezelfde gedachte vindt men ook uitgesproken op blz. 11 van de Memorie van Antwoord, waar de Minister zegt: '

Mocht zulks (het veiieenen van veelvuldig ontslag) leiden tot ontvolking der vloot, dan zal door een zeemilitie hierin moeten worden voorzien."

Ik zou er groote bedenking tegen hebben om den Minister op dien weg te volgen. Het lijkt mij ook niet de meest gewenschte weg toe om uitsluitend de vloot te bemannen met zeemiliciens. De vraag rijst daarbij: hoelang zullen deze miliciens moeten dienen om behoorlijk hun dienst aan boord te kunnen verrichten?

Wanneer de Minister een langeren diensttijd dan 8'/2 maand vraagt, één jaar of twee jaar, zal het dan ook zeker zrjn dat een voldoend aantal zeemiliciens zich vrijwillig aanmeldt! Op het oogenblik is dit wel het geval, maar zal dit ook het geval zijn wanneer de diensttijd wordt verlengd?

' De geheele recruteering van de marine met miliciens lijKt mij ongeschikt. Het blijft mijn oordeel, dat de eenige weg die uit het moeras leidt deze is, dat de slagboom wordt weggenomen die jongelingen uit Christelijke omgeving belet om bij de marine dienst te nemen. ., Zal de Minister daartoe zijn medewerking verleenen, en ik twijfel daaraan niet, dan zal er heel wat verandering moeten komen ten opzichte van het leven bij de marine m geestelijken en zedelijken zin. . ., , ,

Ik laat nu deze zaak verder rusten om over te gaan tot het tweede punt: de bespreking van de stoffelijke belangen van het personeel, en wel in het bijzonder die der onderofficieren. _ Ik heb naar de levensomstandigheden van de onderofficieren