598

maeinebegbooting voob het dienstjaab 1918.

salarisregeling die de Minister overweegt inderdaad de bestaande grieven geheel of gedeeltelijk zal wegnemen; maar de eerste maatregelen zijn niet op het wegnemen van de grieven gericht, maar veeleer op het onderdrukken, althans het zwaar belemmeren van de organisatie, die uiting en leiding gegeven heeft aan die grieven.

Men tracht dit goed te praten door te zeggen : het wegnemen van de grieven zal niet baten, want de bond voert sociaaldemocratische en dus ook anti-militaristische propaganda; de bond moet dus worden verboden, want wat men nu ook verbetert, de geest zal altijd gelijk blijven.

De heer Van dee Voort van Zijp heeft getracht, uit mijn redevoeringen het bewijs voor die stelling te putten. Hij heeft in deze kamer bij de algemeene beschouwingen op 12 December o. a. het volgende gezegd :

„Men tracht steeds den indruk te vestigen: de sociaaldemocraten gaan vrijuit. De organisatie is goed. De S. D. A. P. en de organisatie staan buiten elkander.

„Ik heb nagegaan wat in 1904 bij de behandeling van de Marinebegrooting hier in de Kamer door den heer Hugenholtz is gezegd. Daar is het weder precies hetzelfde. Het is niet te doen om de macht. „Het denkbeeld, dat de sociaal-democratie, voor zoover zij ooit aan boord van de oorlogsvloot gewerkt heeft, en voor zoover ik weet is dit nooit het geval geweest, begeerte naar macht zou hebben, is zoo belachelijk", zeide de heer Hugenholtz, „dat ik er niet meer over behoef te zeggen." Dit is wel eenigszins in strijd met wat de geachte afgevaardigde in dezelfde redevoering heeft verklaard, dat het ten slotte maar te doen was om de arbeiders van de vloot tot bewuste arbeiders te maken".

Ik mag hier het citaat wel even onderbreken om den geachten afgevaardigde te verzoeken, mij te willen aanwijzen waar ik dat gezegd heb. Het is bekend, dat aan de overzijde wel eens eenigszins slordig wordt geciteerd en het komt mij voor, dat dit citaat dienen moet om de ontbrekende schakel aan te vullen. Maar ik heb dien ontbrekenden schakel in mijn eigen redevoering niet kunnen aantreffen. En dan gaat de heer Van der Vooet van Zijp voort:

„Op blz. 746 van de „Handelingen" (1904) zegt de heer Hugenholtz : „Wij willen verbetering in den toestand der arbeiders, in de eerste plaats om hen zelf, en ten tweede om hen weerbaar te maken in den strijd dien zij hebben te voeren tot ontvoogding hunner klasse." Wanneer ik er op wijs hoe het de S. D. A. P. is die den strijd tot ontvoogding der arbeidersklasse voert en zij het is die de arbeiders de Internationale leert zingen, dan ontkenne men niet het verband tusschen S. D. A. P. en bond, die beide gericht zijn op het verkrijgen van de macht."

Ondanks dit citaat van den heer Van dee Vooet van Zijp is mij het verband nog steeds niet duidelijk. Ik heb daarom