BERAADSLAGINGEN.

609

karakter hebben tot het verkrijgen van medezeggenschap bij de vaststelling der dienstvoorwaarden, zoodat ook burgers die zich aan het hoofd van zulk een vereeniging stellen, een strafbare daad plegen wanneer zij bevelen aan de leden doen toekomen welke zulk een ongeoorloofde pressie op de Overheid bewerken.

Het is ook de vraag of het niet noodig zal blijken het vereenigingsrecht van de militairen zoo te regelen, dat een vereeniging die zich al of niet in strijd met haar statuten stelt op het haar niet geoorloofde standpunt van gelijkgerechtigde tegenover de Overheid, tot een verboden vereeniging kan worden verklaard, wanneer zulk een verboden standpunt uit haar daden blijkt, zooals dat thans met den Bond van minder marinepersoneel het geval is. Ten eerste blijkt dat uit het propagandageschrift van den bond, en nog meer uit wat de bond doet, bijv. uit de actie tegen de passagiersregeling, doch ook waar de bond aan de leden verliezen vergoedt wanneer een schepeling gestraft wordt met inhouding van traktement. Doet de bond dat, dan is dit ook een uitvloeisel van het ongeoorloofde standpunt. De Overheid straft, maar de bond keurt die straf niet goed en doet die te niet, voor zoover dat in haar vermogen is.

Als men dan zulk een vereeniging verboden verklaart, is het ook nog de vraag, of daaruit niet noodwendig volgt, dat het lidmaatschap van een geheime vereeniging moet worden verboden door strafbedreiging, en of men een vereeniging van militairen kan toelaten in het geheim te vergaderen, zonder dat er een vertegenwoordiger van het gezag bij tegenwoordig mag zijn. Dat zijn allemaal dingen, die bij militaire vereenigingen ' mijns inziens noodig zijn, terwijl zij bij burgerlijke vereenigingen misschien niet noodig zijn.

Die bond stelt zich op een verkeerd standpunt, meenende, dat zij is een vakorganisatie. Dat standpunt is aan dien bond niet geoorloofd. Maar ook nog in ander opzicht neemt hij een standpunt in, dat in den militairen marineschepeling niet geduld kan worden.

Hij beschouwt den schepeling als los van de marine en van zijn schip. De militaire organisatie is volgens hem gedoemd om te verdwijnen, en de oorlogswaarde van het schip gaat de organisatie niet aan. Als wij het maar goed hebben, dan kan het ons verder niets schelen, denkt men. In dien geest zal dus het hoofdbestuur van den bond de orders wel geven, waaraan de menschen op de schepen met de grootste nauwkeurigheid uitvoering moeten geven, gelijk dat reeds dooiden Minister-President hier in deze vergadering is voorgelezen.

De organisatie is alles, de marine is niets. Die is gedoemd te verdwijnen. Wat geeft het of men den menschen voorhoudt dat ze ook hun plicht moeten betrachten, als men ze eerst vóórpredikt dat ze hetgeen hun eerste plicht is, hart te hebben voor de marine, kunnen verzaken, en dat hun hoogste plicht