616

marinebegrooting voor het dienstjaar 1913.

vernemen dat met name de afwerking van de pantserbooten daardoor niet vertraagd zal worden.

Ik vertrouw, dat de Minister ernstig aandacht zal schenken aan de onderwerpen die betreffen de regeling en toekenningvan bezoldigingen enz., en zal daarover niet uitweiden ; gaarne ondersteun ik wat door den heer Düymaer van Twist over de onderofficieren is gezegd. De laatste Marinebegrootingen maken niet altijd den indruk dat men met zijn tijd medeging. Zooals het overal is wordt voor groote categorieën van personen de groote trom geroerd, maar er zijn verschillende kleine categorieën waar misstanden zijn die men met zoo weinig had kunnen wegnemen. Ik vertrouw, dat de Minister zijn volle aandacht óók aan die categorieën schenken zal.

Wat de geest onder het personeel betreft, kan ik mij aansluiten bij den geachten afgevaardigde uit Steenwijk. Het verschil in beoordeeling van den geest van het personeel op onze vloot tusschen den heer Hugenholtz en „Het Volk" is inderdaad opvallend en wanneer de heer Duïmaer van Twist de wijze van voorstelling van zaken door den heer Hugenholtz gegeven wraakt, dan ga ik daarmede geheel akkoord. Met een kleine variant zou het artikel van „Het Volk" dat door den heer Düymaer van Twist is geciteerd, aldus kunnen worden gelezen : „Is de heer Hugenholtz vei-geten, dat vóór Minister Wentholt Minister werd, de ontevredenheid op de oorlogsvloot even groot was als thans? Dat er uitbarstingen voorkwamen, waarvan heele besjeshuizen, de heer Van Karnebeek incluis, het onderstboven lagen ? Weet de heer Hugenholtz niets van de felle vervolging van den Matrozenbond, van het keer op keer ontslaan der hoofdbestuurders? Van de actie der overheden tegen „Het Anker"?"

De geachte afgevaardigde weet dat. Hij heeft dezen avond nog over den strijd die door Minister Ellts tegen den Matrozenbond is gevoerd gesproken, en toch blijft hij maar beweren, dat zoowel de geachte afgevaardigde uit Steenwijk als ik ieder voor ons aandeel oorzaak zijn van de beroeringen die thans onder het personeel van de vloot hebben plaats gevonden. Deze zaak is reeds meermalen hier ter sprake gebracht en ik zal een enkel woord daarvan zeggen.

Ik wil beginnen met te erkennen, dat er toestanden waren die oorzaak van ontevredenheid moesten zijn. Wat voeding, wat de rechtspleging, wat de soldij betreft, inderdaad ik zou niet gaarne ontkennen, dat er oorzaak tot ontevredenheid was. In de tweede plaats wat de behandeling van de minderen door enkele meerderen betreft. Ik heb met groote belangstelling gelezen de artikelen in het „Handelsblad". De schrijver daarvan laat zich aldus uit:

„Er kwam nog een ernstige zaak bij, ook een gevolg van bovengenoemde oorzaken.

„De opleiding nl. van de zeeofficieren zelfs 'n twintig jaar geleden, miste eiken paedagogischen grondslag. Het was een