BERAADSLAGINGEN.

617

zuivere technische opleiding, een goede vakopleiding op meer wetenschappelijke basis, geheel voldoende om bekwame zeeofficieren te vormen maar er ontbrak elke poging tot

karaktervorming. De discipline op het Koninklijk Instituut voor de Marine was zeer streng; bovendien werd daar somtijds tegen het meest elementaire gevoel van recht gezondigd, en zulks was te meer mogelijk, omdat den adelborsten, daar zij geen militair waren, practisch elk hooger beroep ontbrak".

Hieruit blijkt - en die artikelen toonen aan, dat hier een man aan het woord is, die de marine door en door kent - dat het ook aan de opleiding haperde. In het Voorloopig Verslag is over die opleiding gesproken. Ik erken, dat de Minister recht had om te antwoorden wat hij antwoordde. De Minister kreeg den indruk dat er sprake was van een goed optreden van de officieren op de schepen van de opleiding. Ook dat is natuurlijk van groote beteekenis, maar ik geloof toch, dat de bedoeling van degenen die dit in het Voorloopig Verslag brachten ook deze was, dat aan de opleiding van de officieren aan het instituut geen zorg genoeg kan worden besteed. Daar moet reeds den jongen mannen worden ingeprent de groote beteekenis van de taak waartoe zij straks worden geroepen, te bevelen niet over nummers maar over menschen. De geachte afgevaardigde uit Rotterdam heeft zooeven gezegd, dat sommige officieren, als zij jongens die zij bij de opleiding hadden gehad en waarvan zij misschien het vertrouwen hadden gehad, later weer ontmoetten aan boord, vonden dat er verwijdering was ontstaan. Ik geloof, dat dat volkomen juist is. Er is verwijdering ontstaan; zooals de toestanden nu zijn is het vertrouwen weg, zien de officieren er tegen op met de minderen eenigszins vertrouwelijk om te gaan, en geen wonder.

Ik dank intusschen den Minister voor die toezegging wat de opleiding betreft.

Nu is er bij de algemeene beraadslaging over hoofdstuk I reeds veel gesproken over militaire bonden. Ook ik heb mijn meening dienaangaande uitgesproken en de Regeering heeft gezegd, in welke richting zij denkt te gaan.

Ik geloof dat de geachte afgevaardigde uit Steenwijk zeer terecht heeft gezegd: men zal moeten beginnen met weg te nemen de slagboomen. Het is volkomen juist. Van meerdere zijden zijn mij toegezonden Christelijke bladen van de kleine pers, die onder het volk gelezen worden, en daar treft men telkens weder aan: zooals de toestand nu is, kunnen wij onze jongens niet naar de vloot zenden.

Ik ben er zeker van, indien deze Minister materieel maar bovenal ook moreel de positie van het minder marinepersoneel verbetert, zoodat er op de vloot, wat nu niet het geval is, plaats is voor ieder, die zijn Koningin en zijn land wil dienen, van wat richting hij ook overigens zij, maar die dan ook beseft, dat er op de vloot moet zijn tucht en dat er boven die tucht