672

marinebegrooting voor het dienstjaar 1918.

Warners ? Omdat, zoo antwoordt hij, het volk wordt opgezet tegen den godsdienst.

Toen heeft hij op pathetischen toon voorgelezen een stukje uit „Het Anker", waarin, zooals hij zeide, God sprekende werd ingevoerd, een stuk, dat, volgens dien geachten afgevaardigde een aaneenrijging zou zijn van godslasteringen. Ik heb dit stukje nog eens nagelezen en wat blijkt het nu te zijn? Niets anders dan een bespotting, niet van den godsdienst, maar van de poging, om van overheidswege zich te bemoeien met de samenstelling van preekenbundels. Toen is door dezen schrijver ironisch ontkend, dat Minister Wentholt, bij dergelijk werk, de hulp noodig zou hebben van kerkgenootschappen, of van predikanten. Kan hij, die met het zeeleven zoo goed bekend is, zelf niet een preekenbundel samenstellen ? En dan zegt hij: ik kan mij voorstellen,datMinister Wentholt aldus zou preeken 'voor het personeel. Hij laat dan den Minister bij vergissing telkens ronde zeemanstermen gebruiken, in plaats van de gewone, die voorkomen in het bekende verhaal van de arke Noachs.

Er is in het geheel stukje niet de minste poging om te spotten met den godsdienst. Wat de bedoeling was, is aan den heer van der Voort van Zijp ontgaan. De bespotting betrof de Overheid, die zich trachtte te bemoeien met geestelijke zaken, waarmede zij niets te maken heeft.

Ik zou dus den heer van der Voort van Zijp willen zeggen: houd uw lamentaties voortaan voor u.

En zoo betrap ik dien dienaar van den godsdienst voor de derde maal op een verkeerde voorstelling. Vooreerst wat betreft zijn beroep op „Het Volk" om den heer Düymaer van Twist vrij te praten; verder wat betreft het vervalscht citaat, dat in mijn rede niet te vinden is maar dat hij mij toch in de schoenen schuift; en in de derde plaats de beteekenis van deze preek aan boord. Ik zou haast zeggen: Sybrandi is er niets bij.

Zulk een voorbeeld van onwaarachtigheid hier in de Kamer doet meer om het vlootpersoneel tegen het officieel Christendom in te nemen, dan honderd dominees Warners kunnen goedmaken.

Laat de geestelijke verheffing van het personeel gerust aan dat personeel zelf over. De organisatie zorgt daarvoor op uitnemende wijze.

Nu is voor den Minister tenslotte de militie-marine de eenige uitkomst.

Dat is toekomstmuziek en ik zal daarover niet veel praten. Wij zullen dat afwachten. Maar indien ooit dat droombeeld van den Minister mocht worden verwezenlijkt en wij in plaats van vrijwilligers militie op de vloot zouden krijgen, dan zal hij toch ook weder een organisatie krijgen in den geest van den Bond van minder marinepersoneel, zoo goed als hij dat op dit oogenblik heeft onder de vrijwilligers. En waarom'? Omdat hij ook dan de belangen van de miliciens zal verwaarloozen, zoo