beraadslagingen.

677

den bond is, maar orthodox-protestant en daarom niet op de vloot kan dienen." ,. m „

Mij komt het voor, dat de handelwijze van dien commandant - de persoon van den commandant is mij onbekend ik weet zelfs zijn naam niet - in een eigenaardig licht komt te staan. De commandant heeft volgens art. 7 den godsdienstzin te betrachten en aan te kweeken. Wat heeft die commandant gedaan voor dien schepeling, die zoozeer zijn zorgen behoefde ! Met het doorzenden van het verzoekschrift, was hu toch van de zaak niet af. Wat heeft de commandant gedaan ? Deed hij niets ? Dan lijkt mij zijn verhouding tot dien schepeling met

001 Tn verband hiermede komt het mij noodzakelijk voor, dat aan de bepalingen van den inwendigen dienst op het stuk van den godsdienst eenige uitbreiding wordt gegeven.

Wat wordt er gedaan voor de Zondagsrust van ons marinepersoneel ? Is het juist wat ik dezer dagen in de bladen las, dat vele schepelingen van de 13 Zondagen er maar 4 vrij hebben? Het zal mij aangenaam zijn als de Minister kan veiklaren, dat dit onjuist is. .

In mijn eerste rede wees ik er op, hoe by ziekte en vei bluf in het hospitaal het traktement van de schepelingen doorgaat, ook wanneer zij behandeld worden voor venerische ziekten, wat op de vloot'zeer veelvuldig voorkomt. Wanneer een schepeling nu na drie of vier maanden wegens die ziekte het hospitaal verlaat, wordt hem nog een belangrijk bedrag.aan geld als uitgaanskas uitgekeerd, vaak tusschen de f 100 en de f 150 Dit behoort niet te geschieden. Die toestand is verkeerd. Het geld uit de schatkist mag voor zulke doeleinden niet woiden

Mijnheer de Voorzitter! Wat doet men nu in het algemeen voor de bevordering van de geestelijke en zedelijke belangen van de schepelingen? De induik dien ik daarvan heb is dat men daarvoor zoo wat niets doet. Met het opleggen van straffen en het wegzenden uit den dienst zonder meer komt men ei niet. Niet dat het verkeerd is de revolutionnaire elementen u t het personeel van de vloot te verwijderen, ik geloof dat dit alleszins wenschelijk en noodzakelijk is. Ik stadaaromtrentmet den Minister op hetzelfde standpunt ik meen ook dat waar zulke elementen worden aangetroffen, dezen het verblijf op de vloot moet ontzegd worden, maar als men met meer doet dari dat eene, geloof ik dat men niet komt waar men wezeri wil Daarmede breekt men niet het verzet, daarmede stuit men niet voldoende den revolutiegeest dien men aan boord aan™

Het is den Minister bekend hoe Mr; Gbobn van Pbdïbtebbb de leuze deed hooren: tegen de revolutie het Evangelie . Ook die leuze geldt voor het leven aan boord. Tegen de revolutie moet ook daar het Evangelie geplaatst worden^ Daar°m hoop ik dat de Minister het niet zal laten bij de maatregelen die hij aankondigde, die op zich zelf wel goed, maar met volM. B. 1912-13. 43