680

MABINEBEGRO0TING VOOB HET DIENSTJAAR 1918.

komen om voor zijn antwoord op de gestelde vraag met goud te worden bekroond. Immers, wanneer men niet in staat is een organisatie van marinepersoneel aan te nemen, gebaseerd op een anderen grondslag dan dien bij heeft uiteengezet, den sociaal-democratischen grondslag van de leer van den klassenstrijd, dan is elke organisatie van het marinepersoneel veroordeeld.

Toch meen ik dat die organisatie van belang is, en dat het georganiseerde leven ook voor de militairen vrij behoort te zijn.

Indien ik den Minister goed heb begrepen, is ook hij die meening toegedaan. De Minister heeft bij de historische beschouwingen over het bestaan van den Matrozenbond gezegd :

„In 1897, meen ik, is de Matrozonbond opgericht en het is niet onbekend dat in het algemeen die bond de eerste jaren heeft gewerkt op een wijze, waarvan ik wel geneigd ben iets goeds te zeggen. Die bond was stellig wel nuttig werkzaam voor zijn leden, maar dat duurde niet zoo heel lang, want reeds in 1901 valt te wijzen op een geval, waarbij de bond zijn bevoegdheden absoluut te buiten ging".

Hiernaast verwijs ik naar de woorden van den geachten afgevaardigde uit Katwijk, die maatregelen wil nemen tegenover den Matrozenbond, die ik in het geheel niet kan goedkeuren, maar die toch (op bladz. 2129 van de „Handelingen") 1912-1913 kan men het vinden) ook gezegd heeft:

„De militair mag zich vereenigen, door zijn vereeniging zijn wenschen aan de Overheid kenbaar te maken door middel van verzoekschriften, maar als hij dwingende maatregelen gaat toepassen, pleegt hij een revolutionnaire daad en is hij in opstand, en moet hij verwachten als een opstandeling behandeld te worden."

De geachte afgevaardigde gaat dus uit van deze gedachte, dat organisatie van het personeel is geoorloofd niet alleen, maar dat zoodanige organisatie ook nuttig kan werken.

De Minister erkent ook op ander gebied de organisatiën van militairen en heeft zelfs getoond, dat hij ook ambtelijk met de besturen van die organisatiën overleg wil plegen.

De organisatie is met name van belang, opdat het personeel een orgaan hebbe, dat kan uitspreken en ter kennis brengen van de Overheid wat er onder het personeel omgaat.

Maar de organisaties van militairen zijn principieel te onderscheiden van vakvereenigingen van burgers in private bedrijven en ik meen ook, dat, wanneer de heer Minister spreekt van moderne vakorganisatie, dat hij daar het verschil op het oog heeft, dat ik hier aanduid. Een militair dient den Staat en de Staat vertegenwoordigt nog altijd het volk in zijn geheel. Natuurlijk, wanneer men aanneemt, dat de Staat is een klasse-staat en slechts vertegenwoordigt een gedeelte van het volk, dan moet men als conclusie ook aannemen, dat een dienaar van den Staat is in dienst van die klasse. Maar een organisatie