BERAADSLAGINGEN.

097

een venerische ziekte misschien een herhaling is van een vroegeren vorm, zoodat ik vrees bij het nemen van een dergelijken maatregel voor een zee van moeilijkheden te zullen staan. Het beginsel is dat het personeel dat ziek is, zonder naar de oorzaak van de ziekte te vragen, vrije geneeskundige behandeling heeft en ik vind vooralsnog geen aanleiding om daarin belangrijke en ingrijpende wijzigingen te brengen in den zin als door den geachten afgevaardigde voorgesteld.

Mijnheer de Voorzitter! De geachte afgevaardigde uit Weststellingwerf heeft de verschillende grieven, die hij de vorige maal te berde heeft gebracht en die door mij toen zijn besproken, opnieuw opgesomd en daarbij de conclusie getrokken, dat alles wat ik had ingebracht eigenlijk gezegd niet veel om het lijf had. Ik zal de onvriendelijke uitdrukkingen die de geachte afgevaardigde daarbij bezigde niet met gelijke munt betalen. Ik zal alleen zeggen, dat wat hij in tweeden termijn in het midden heeft gebracht mij in geen enkel opzicht heeft overtuigd, dat ik de zaak heb misgezien. Ik zal dit met het oog pp den tijd zeer kort aantoonen.

Dat ik de pensioengrieven niet heb besproken, lag voor de hand, waar ik had aangekondigd, dat een wetsontwerp tot wijziging van de pensioenen der onderofficieren en minderen in de maak is en eerlang de Kamer zal bereiken.

Wat ik over straf- en tuchtrecht heb gezegd is door den geachten afgevaardigde niet aangevochten. Dat het militaire strafrecht niet aan alle eischen voldeed, is daaruit gebleken, dat de Regeering in den loop der jaren een nieuw Wetboek van militair Strafrecht, een nieuw Wetboek op de Krijgstucht en een omtrent de militaire rechtspleging aan de Kamer ter behandeling heeft voorgelegd en tot wet verheven. Wat het tuchtrecht betreft zullen wij nooit in der eeuwigheid tot elkaar komen. Dat tuchtrecht behoort enkel en alleen te berusten bij den commandant van het schip, die volgens een oud gezegde naast God schipper op zijn schip is. Zoolang ik achter de regeeringstafel sta, zal dit zoo blijven.

De geachte afgevaardigde meent, dat ik omtrent de salarissen een veel te gunstige voorstelling heb gegeven, omdat hij door lezing van een brochure van den bond tot de conclusie is gekomen dat men eerst op 27-jarigen leeftijd matroos . eerste klasse is. Ik kan dergelijke bewering op dit moment niet tegenspreken. Ik heb niet de beschikking over de cijfers die mij daartoe in staat stellen, maar wel komt het mij zeer onwaarschijnlijk voor, dat waar er een incompleet is aan matrozen lste klasse, men eerst op 27-jarigen leeftijd den rang van matroos lste klasse zou bereiken, terwijl men dien op 21-jarigen leeftijd kan bereiken.

Ik kan die mededeeling van den geachten afgevaardigde niet anders dan onder zeer groot voorbehoud aanvaarden. Dan had de geachte afgevaardigde bezwaar dat ik bij het salaris de voeding geteld had, maar is dan vrije voeding geen deel van het inkomen ?