704

marinebegrooting voor het dienstjaar 1913.

over deze zaak nagedacht, sedert ik het beheer voer over het Departement van Marine, maar iederen dag kom ik meer tot de overtuiging, dat een rechtstreeksche o verheidsactie geen vrucht kan afwerpen. Al wat op het oogenblik van overheidswege in die richting zou worden gedaan, zou eerder een tegenovergestelde uitwerking hebben. Zoo is de toestand. Ik heb dien vrij goed gepeild en ik geloof, dat het ongewenscht is naar kerstening door de Overheid te streven.

De geachte afgevaardigde uit Rotterdam III zegt: men kan den toestand aan boord goed maken. De geachte afgevaardigde kent de scheepsverhoudingen heel wat beter dan ik, ofschoon ook ik vrij nauwe aanraking met de marine heb gehad en dikwijls in indië dagen lang aan boord van onze schepen heb doorgebracht, maar dan weet hij zelf, dat het voor den commandant van een schip buitengewoon moeilijk is alle kleine plagerijen te voorkomen, die men elkaar kan aandoen. Er zijn meer menschen dan de commandant, er zijn officieren en onderofficieren, maar die kunnen niet in een dergelijke kleine omgeving, waar alles zoo dicht bij elkander geplaatst is, voorkomen, dat men elkander allerlei onaangenaamheden aandoet.

De geachte afgevaardigde uit Steenwijk zegt: als men maar wil. Dit heeft met den wil niets te maken. Het is onmogelijk om onder een bemanning, die op het oogenblik in haar geheel eerder bezield is door een anti-Christelijken, een aan het Christendom vijandigen geest, werkzaam te zijn, op een wijze zooals de geachte afgevaardigde dit wenscht.

Het ligt niet op den weg der Overheid, doch wel op dien der Kerk. — en onder bepaalde omstandigheden misschien ook van particuliere vereenigingen - om geestelijken arbeid onder het scheepsvolk te verrichten. De Regeering zou, door dien weg in te gaan, meer kwaad dan goed doen, nog daargelaten, dat ik in principe tegen elke rechtstreeksche overheidspropaganda ben. Het brengen van het Evangelie aan de menschen ligt niet op den weg der Overheid. De Regeering kan alleen de hinderpalen wegruimen, die aan het Evangelie in den weg liggen, maar zij kan zelf het Evangelie niet brengen.

De heer Düymaer van Twist: Ik heb ook niets anders beweerd, alleen gevraagd de hinderpalen, den slagboom weg te nemen.

De heer Colijn, Minister van Oorlog, ad interim Minister van Marine: Het is mij aangenaam te vernemen dat ook de geachte afgevaardigde het zoo bedoelt.

Nu rest mij in dit verband ten slotte nog een enkel woord te spreken over de militie-marine, die ik genoemd heb als het eindpunt van de ontwikkeling van onze vloot. Ik heb dit gedaan in deze overtuiging, dat het vakvereenigingswezen uit het vrijwilligers-systeem niet kan worden geweerd. Wanneer onze vloot bemand is met vrijwilligers, met menschen