406

hoewel in eenigzins gewijzigde instrumentatie en het koor, alt, tenor en bas, eene geheel zelfstandige melodie daartegen unisono zingt op de woorden: »Denn alles Fleiseh, es ist wie Gras und alle Herrlichkeit des Menschen wie des Grases Blumen." Het is alsof eene geheele wereld van verschillende geslachten voorbijtrekt, allen verwelkend als het gras. Het tweede gedeelte der instrumentaal-melodie erlangt eerst zijne volle beteekenis door de woorden sdas Gras ist verdurret und die Blume abgefallen". Nog krachtiger gekleurd en van grootscher en dieper indringende werking is deze tegenstelling bij de fortissimo herhaling derzelfder woorden door alle stemmen na het groote crescendo in het orkest, aanvangende bij B. Het middengedeelte in Ges-dur »so seid nun geduldig bis auf die Zukunft des Herren" is van Mozartischen eenvoud en welluidendheid. Het eerste gedeelte in B-moll wordt herhaald en in zijn somberheid plotselijk afgebroken bij H, met een B-dur drieklank, waar het koor in hooge ligging, door bazuinen, fluiten en hoboën versterkt, met de woorden inzet: saber des Herrn Wort 'bleibet inEwigkeit". Deze weinige maten, vormen den overgang tot het volgende Allegro non troppo, waarin de vreugde en het juichen van de verlosten wordt bezongen. Het thema door den bas aangeheven en al dadelijk met akkoorden, hoofdzakelijk op de zwakke maatdeelen, door het strijkkwartet begeleid, is frisch en krachtig en doet in zijn aanhef aan een fuga denken. Brahms heeft zich evenwel met dit keurslijf hier niet beëngd, maar zijne fantasie den vrijen loop gelaten, zooals de vele . tekstwoorden dit ook vorderden. Wel heeft hij de twee eerste maten van dit thema met veel talent aangewend en daardoor eenheid aan dezen satz gegeven; zie de hoorns en trompetten bij I, de Engführung in de houten blaasinstrumenten bij L waaraan het koor zich in de 9e maat aansluit; zie ook het orgelpunt bij N.; dit alles zou echter aan dit gedeelte niet de groote beteekenis geven, die wij er aan toekennen. Brahms staat hier geheel op de hoogte van zijn tijd, het woord is in den toon opgegaan. Hoort slechts bij I, die vreugdegalmen en in K. de woorden: »und Schmerz und Seufzen wird weg müssen;" de groote klimming en het jubelende Jauchzen even voor M; vervolgens het slot met het lange orgelpunt van N af, waar het groote crescendo in het koor van heerlijke werking is. Zeker eene rijkdom van gedachten en harmonische wendingen , die tegen de schoonst geschreven fuga opweegt.

In No. 3 wordt de bede »Herr, lehre doch mich, dass ein Ende mit mirhaben muss" afwisselend door eene solostem, baryton, en het koor gezongen. Diep gevoeld is deze bede, het motief bij B »meine Tage" speelt later bij D in de begeleiding eene groote rol; hoogst opmerkelijk is verder de groote klimming bij de, woorden »Nun Herr, wess soli ich mich trosten" die bij F begint en haar toppunt bereikt in de 13e en 14e maten. Met gloeiende verwen is hier de troostloze vertwijfeling geschilderd en zeer schoon daarop de overgang bij de woorden »ich hotte auf dich" , welke tevens de fuga inleiden op de tekstwoorden »Der Gerechten Seelen sind in Gottes Hand". Dit slechts 36 maten tellende gedeelte (het zijn trouwens dubbele maten) is niet alleen een meesterstuk van bouw, maar bevat bovendien een hoogst genialen greep. De orkestbassen, waarvan eenige contrabassen de lage E tot D moeten omttemmen, houden door bazuinen, tuba en orgel versterkt, gedurende deze fuga als orgelpunt de lage D aan, als ware het een zinnebeeld van het rotsvaste en de onomstootelijke kracht van het geloof. Om dit stukske (er steekt zoo iets van een gothischen Dom in) is de componist hard

aangevallen en wel om twee natuurlijke redenen. Vooreerst vindt eene koene en nieuwe gedachte in den regel tegen spraak bij de gewoonheidsmenschen en ten anderen zijn de eischen aan het koor zeer hoog gesteld. Eene zangvereeniging, die alle andere moeielijkheden glansrijk overwint , kan hier struikelen en de werking gaat verloren, zoodra de koorstemmen zich niet krachtig en helder boven het orgelpunt verheffen. De gothische Dom wordt ligt, indien al geene ruïne, toch een tamelijk verminkt gebouw. Ieder eerlijk dirigent zal zich echter kunnen overtuigen, dat een koor dat Bachsche moeielijkheden overwinnen kan, om niet te spreken van Beethoven's Missa solemnis, ook hier geene noemenswaardige zwarigheden ontmoet. Eene uitvoering dezer fuga, volgens de intentiën van den componist, maakt een overweldigenden indruk; wij spreken hier uit ervaring.

No. 4, alleen voor koor, is zeker een der liefelijkste nommers der partituur; trouwens de tekst: »wie lieblich sind deine Wohnungen, Herr Zebaoth," gaven daartoe gereedelijk aanleiding.

Ietwat in Mendelssohn'schen stijl gehouden, maakt dit nommer, ook om het zeer gelukkige slot, eene hoogst weldoende werking.

Het sopraan-solo met koor No. 5: »Ihr habt nun Traurigkeit," getuigt van diep gevoel en is met groote fijnheid geïnstrumenteerd. Contrapunctisten geheven de 3e en 4e maat in E eens goed te beschouwen. Die canon tusschen de solo-sopraan en den koor-tenor is netjes aangebracht , niet waar ? Zulke fijnheden heeft onze componist wel meer. Wij hebben dit nommer (en velen met ons) ook na eene door ons bijgewoonde uitvoering in Keulen als zeer ondankbaar voor de solostem beschouwd, tut dat Mejufvrouw Gips, onze talentvolle landgenoote, bij de uitvoering op 17 Maart in Utrecht, ons van het tegendeel heeft overtuigd. Groote beheersching der stem, vooral in de hoogere nooten, en aesthetische ontwikkeling zijn voor dit solo onontbeerlijke eigenschappen, die men helaas! niet bij alle zangeressen aantreft.

No. 6 is het uitvoerigste nommer van het geheele werk en bevat groote schoonheden. Beeds de aanvang met de bewegelijke bassen en de nog bewegelijker harmoniën geven volkomen den tekst weêr. »Denn wir haben hier keine bleibende Statt, sondern die zukünftige suchen wir." Indrukwekkend is de intrede der bazuinen bij C; krachtig en kernachtige frischheid ademend het thema van het vivace 3/4 bij de woorden »Denn es wird die Posaune schallen," en steeds wassend is dit gedeelte vooral bijP»Tod, wo ist dein Stachel, Holle, wo ist dein Sieg ?" Is deze geheele episode stout van teekening en met krachtige verwen gekleurd en verdient zij ook de aandacht , omdat dezelfde stof door twee grootmeesters in de kunst, Mozart en Cherubini 1 behandeld is, niet minder merkwaardig is dit nommer, omdat Brahms na de hoogste stijging en de grootste krachtsontwikkeling van koor en orkest er in slaagt op de woorden: »Herr, du bist würdig zu nehmen Preis und Ehre und Kraft" , eene fuga te schrijven, die naast de beste van dien aard geplaatst kan worden. Het thema, Herr, du bist würdig zu nehmen Preis und Ehre und Kraft, waarmede de alt aanvangt, klinkt als uit erts gegoten en maakt hier al dadelijk, door een tegenmotief der violen begeleid, eene krachtige werking.

1 [s bij Cherubini de behandeling van het Tuba mirum edel en hoogst indrukwekkend, trots de ons immer theatraal voorkomende tamtam-slag bij het begin van het Dies irae, bij Mozart, behoudens allen eerbied , vinden wij diezelfde plaats veel zwakker. Zou Süssmaier hier wellicht de hand in 't spel gehad hebben? — Eene vergelijking dezer drie auteurs is hoo,.st belangrijk.