BELANGRIJKE ONDERWERPEN.

749

en verlicht men haar door een elektrische vonk, dan ziet zij er uit, alsof zij stil stond, evenals men van een voorbijsnellenden trein bij 't licht eener bliksemschicht de spake : of ronde gaten in de wielen onderscheiden kan. Gedurende zulk een ontzettend korte verlichting leggen n.1. ook de snel zich bewegende voorwerpen, praktisch, geen weg af en we krijgen dus op ons netvlies een scherp beeld, dat door niets gestoord wordt.

Algemeen bekend is de thaumatroop, het om twee touwtjes als as snel draaiende kartonnen schijfje, met op de eene zijde b.v. een vogel, op de 'andere een leege kooi; bij het snel draaien ziet men den vogel in de kooi. Ook de phaenakistoskoop of stroboskopische schijf van Stampfer en Plateau is vrij wel bekend (de naam misschien minder!): een schijf, draaiende om een horizontale as, aan den rand der schijf een twaalftal openingen en op het middengedeelte een voorwerp in even zooveel standen geteekend; bij elke spleet staat één teekening. Men houdt dezen toestel voor den spiegel, met de teekeningen naar den spiegel gekeerd, draait de schijfsnel en kijkt door de bovenste opening naar het spiegelbeeld ; men ziet dan achtereenvolgens alle standen, zoodat het voorwerp schoksgewijs beweegt; immers de lichtindruk, door spleet 1 opgevangen, duurt voort tijdens het oog bedekt is door tusschenruimte der spleten 1 en 2, totdat op eens spleet 2 voor het oog komt en het volgende beeld vertoont. Als nu de standen maar niet te veel verschillen, is de beweging tamelijk natuurlijk. Een variatie op dit apparaat, de soötroop of wonder■trommel is ook te bekend, om er hier bij stil te staan en geeft eveneens op min of meer natuurlijke wijze de bewegingen van levende wezens weer. Minder eenvoudig zijn de verschijnselen, die zich voordoen, als het aantal spleten niet met dat der figuren overeenstemt, of als de eerste sneller roteeren dan de laatste b.v. Het effect van dergelijke variaties is zeer ingewikkeld en niet geschikt, om in 't kort beschreven te worden; alleen willen wij er van zeggen, dat men aldus voor- en achterwaartsche verplaatsingen der in beweging zijnde voorwerpen verkrijgen kan.

Een belaugrijke verbetering werd in de figuurreeksen van den zoötroop aangebracht door de toepassing der moment-fotografie. Door de z.g. fotografische serie-opnamen werd het mogelijk, schier onbegrensd veel fasen van een periodieke beweging (b.v. loopende of springende dieren) in beeld te verkrijgen. Zulke reeksen van momentfoto's geven in den zoötroop betere resultaten (Muybridge, Edison en Anschütz). Hoe smaller de spleten, des te scherper de beelden, daar de verplaatsing der figuren tijdens hun zichtbaarheid dan, praktisch, nul is; daarmee wordt echter tevens het beeld zwakker van licht, zoodat de grens van volmaking in die richting spoedig bereikt is en men over zeer sterke lichtbronnen moet kunnen beschikken; het verst bracht het O. Anschütz met zijn „eleklrischen snelkijker": de moment-opnamen op doorschijnend glas (dia¬

positieven) worden daarbij snel langs het oog gevoerd en op het juiste oogenblik van passeeren telkens niet langer dan 'll00() sek. door een Geissler'sche buis verlicht; de beelden zijn dan vrij rustig en toch flink verlicht. Het projekteeren der „levende beelden" op een gespannen doek werd het eerst beproefd door Duboscq en Uchatius, later met meer sukces door Anschütz. En zoo is langzamerhand uit den thaumatroop de kinematoskoop ontstaan als een optisch bedrog, dat tegenwoordig op geen kermis meer ontbreekt.

Bizonder interessant is het optisch bedrog, dat ontstaat, doordat ons oog, als het in ongewone omstandigheden gebracht wordt, niet meer in staat is, om juist te schatten. Welke hulpmiddelen staan ons ten dienste, om in hel algemeen lengte en afstand te schatten ?

Het hulpmiddel daarvoor is, zegt de schrijver, onze spierzin, een soort van zintuig, dat dus ten allen tijde onderricht, hoe sterk onze spieren samengetrokken zijn en hoeveel arbeid daarbij verricht is geworden. Zoo weten wij, ook in 't donker, precies naar welken kant onze uitgestoken vinger wijst, niet alleen, maar kunnen dien ook zonder fout direct grijpen met de andere hand. Willen wij de lengte van een lijn schatten, dan richten wij successievelijk op alle punten dier lijn de gele netvliesvlek: daarvoor is de werking van oogspieren noodig (om 't oog te draaien) en hieruit maken wij, door middel van den spierzin en in verband met ligging en afstand der lijn tot onze oogen, gevolgtrekkingen aangaande de lengte der lijn. Deze schatting berust dus op spierwerking en spierzin. In enkele zeldzame gevallen kunnen wij bij zulke schattingen den spierzin ontberen, b.v. in het volgende: gegeven twee horizontale lijnen, gevraagd: zijn zij even lang? Om dat te beoordeelen, laten wij achtereenvolgens het beeld der beide lijnen dezelfde plaats op ons netvlies innemen, zóódat de gele vlek het midden van het beeld bevat en wij gaan dan na, of de indruk voor beide lijnen precies dezelfde is; spierwerking is hierbij noodig, om het oog de daarvoor geschikte standen te geven, doch de taxatie van die werking — door middel van den spierzin — ontbreekt hier; daarom krijgen wij bij deze proef dan ook geen duidelijke voorstelling van de absolute lengte der lijnen, uitgedrukt in een of andere maat, alleen nemen wij met groote nauwkeurigheid waar, of zij even lang zijn; het is alsof wij beurtelings de eene en dan weer de andere lijn in den passer namen.

Ook de ervaring is een machtig hulpmiddel, om lengte, afstand, grootte enz. te schatten; zien wij b.v. in de verte een man loopen, dan krijgen wij, alleen reeds daaruit, terstond een idee van den afstand, omdat wij weten, hoe groot een man gewoonlijk is op allerlei verschillende afstanden. Maar men komt bedrogen uit bij het schatten van den afstand tot een, in de verte zichtbaar, onbekend torentje, tenzij zijn voetpunt en dus de geheele weg er heen zichtbaar is, in welk laatste seval men dien weg, als 't ware, even