REVUE DER TIJDSCHRIFTEN.

779

BELANG- EN RECHT.

„De deur dichtgegrendeld" — aldus betitelt Mej. Henriette v. d. Meij in haar blad van 1 November het optreden tegen en het verwerpen van de amendementen der vrijzinnig-demokrateu (bij de behandeling der wijziging van de Gemeentewet) ter zake de mogelijke benoembaarheid van vrouwen tot burgemeester, sekretaris of ontvanger, en waarvan de rechterzijde de schuld draagt. Zij releveert o.a. deze woorden van Ds. Sikkel, die door den heer Heemskerk in de Kamer met instemming werden aangehaald:

„De vrouw vindt hare arbeidstaak aangewezen in den man en zijn huis. Zij heeft voor hem te zorgen, voor hem te leven, voor hem zich te ontwikkelen en te ontplooien, met hem mede te leven en zoo in heel zijne taak een hulpe voor hem te zijn; hare huishouding te verzorgen, haar huis te bearbeiden; hare kinderen te voeden, te kleeden, te kweeken en op te voeden; hare kranken te verplegen; het huis tot een plaats deiruste en der verkwikking te maken."

En dan vraagt Mej. v. d. Meij:

Wat ook blijft den vrouwen over, die geen man en geen huis bezitten en toch moeten leven ? Als de heeren van rechts aan het werk gaan om „een behoorlijke lijn te trekken", welke betrekkingen voor de ongehuwde vrouw „geschikt" zijn, kan men zich verzekerd houden, dat ter wille van de concurrentie met den man, die geschiktheid in omgekeerde reden zal staan tot aanzien en materieel voordeel, aan de betrekking verbonden. Dan rillen onze clericale zedenmeesters bij het gevaar, dat „de" roeping der vrouw bedreigt, maar toen het er op aankwam nachtarbeid voor de vrouw te veroorloven — bij de Speetwet — maakten de leden der rechterzijde zich geen scrupules!

In het nummer van 15 November deelt dezelfde schrijfster haar opinie mede over het „Sociaaldemocratische voorstel tot Grondwetsherziening en Vrouwenkiesrecht", in welk artikel zij tot de volgende konklusie komt:

In de tegenwoordige beweging voor Grondwetsherziening ware het een onvergefelijke fout, terwille van seksenbelang alleen, het vrouwenkiesrecht te willen schuiven vóór het algemeen kiesrecht en zoo den reactionnairen partijen een wapen in de handen te spelen om het streven der democratische linkerzijde nog scherper te bevechten dan reeds geschiedt. Wie in vrijzinnigen geest wil werken, wake er voor, dat het kiesrecht der vrouw misbruikt wordt in het politieke kaatsbalspel. •;■ Voorshands hebben voorstanders van arbeiderskiesrecht en van vrouwenkiesrecht, alleen dit eene doel in 't oog te houden: grondwetsherziening. Laten zij samen daarvoor met wederzijdsch vertrouwen werkèn. Er zal nog taaie tegenstand zijn te overwinnen, veel arbeid en veel tijd worden gevorderd. Is het oogenblik eindelijk gekomen, "r: dat de herziening der Grondwet wordt ter hand - genomen, — welnu, dan heeft mogelijk ook de

beweging voor vrouwenkiesrecht, dank zij een oordeelkundige propaganda en beter inzicht van den kant der vrouwen, een wijder vlucht genomen en valt er meer te bedingen dan in het huidig stadium, nu zij eerst in haar kinderjaren staat. Om geplukt te kunnen worden, moet elke vrucht rijpen, — en het vrouwenkiesrecht is ten onzent nog op verre na niet rijp voor den oogst.

ONZE KUNST.

Er is een „Driejaarlijksche" te Brussel gehouden, die thans door Georges Eekhoud in „Onze Kunst" van November besproken wordt.

Men heeft van deze tentoonstelling veel kwaad gezegd — aldus Eekhoud — hoewel ze, alles wel beschouwd, al niet beter of slechter was dan een der vorige. Zooals trouwens bijna altijd het geval is, schitterden de waarlijk superieure doeken, de meesterstukken, bijna geheel door hun afwezigheid, hoewel ik er toch een twintigtal waarlijk interessante en ongeveer een vijftig goede stukken heb kunnen opteekenen. Voor 't overige bestond de geheele show uit ongeveer driehonderd middelmatige producten en een duizendtal lorren. Daar de jury dit jaar buitengewoon toegevend was, werd het cijfer van deze noodzakelijkerwijze grooter dan vorige jaren. Maar over 't algemeen kan men zeggen, dat het niveau der kunst zich vrij wel gelijk is gebleven.

Voor hem was het beste stuk van deze „Driejaarlijksche" een schilderij van Frans Courtens, dat deze „Het Nest" had genoemd.

Frans Courtens had ditmaal varkens geschilderd, zegt Eekhoud; een zeug, die met haar pas geboren biggen rondscharrelt door het groene bosch, — een half dozijn rose biggetjes — cupidootjes van allerliefste kleine varkentjes, kneuterend en knorrend en met hunne rose snuitjes snuffelend; dicht tegen elkaar aangedrukt om de kilte van het koele bosch of tegen de breede glinsterende flanken van hun eerwaardige moeder. En de groote kunstenaar heeft met al den tooveïvan palet en penseelen, dit intiem en huiselijk tooneeltje verlicht. Hij verheerlijkt, — hij rehabiliteert, in een decoratief zoowel als in een plastisch opzicht, deze slachtoffers van onzen tegenzin, die we bij hun leven verachten, om hun na hun marteldood de hulde van onze lekkerbekkerij te brengen. Want Frans Courtens heeft hier aan deze nederige dikhuidigen een ware apotheose bereid. Met welk een rijkdom en overvloeiende weelde heeft hij het spekglanzend gewaad van deze onnoozele truffelzoekers doen schitteren en glanzen in rijke refleksen! Hun schubbige, harige huid is rijker en verblindender geworden dan pauselijk paars of koninklijk purper; —zijde noch fluweel, moiré, satijn, peluche npch brokaat, vertoonen rijker, vuriger refleksen, iriseerender streeling van tinten en tonen. Ze zijn glanzend als een geopend kleinodiènschrijn. Het rood van robijnen, zonsondergangen of vlammen van brand, noch het purper van hun eigen bloed helaas, dat daags vóór de kermis door den slachter vergoten wordt, is zoo intens van leven en gloeiïng,. als