786

DE HOLLANDSCHE REVUE.

gend doorklinken hoog in de lucht" — hij zal die nu hier kunnen vinden.

Zijn algemeenen indruk vat Van Nouhuijs dan aldus samen:

Het staat daar als het werk van een epicus, die zijn epos afwisselt met brokstukken lyriek van overweldigende schoonheid: en die tevens het land en het landvolk aanziet in hun onverbrekelijk verband, zooals Millet ze tooverde tot eenheid van telkens wisselende stemming; die de opeenvolging der jaargetijden in hun tocht over het Hollandsche land heeft gezien als een gang van giganten, en die met enorme kracht een breedheid van staag veranderende hemelwelving gespannen heeft van einder tot einder, ons beheerschend met de grootschheid van zijn vizie en de hevigheid van zijn sensatie.

STEMMEN VOOR WAARHEID EN VREDE.

In het „Sociaal Weekblad" kwam onlangs de volgende krimineele statistiek voor:

Noord-Brabant telt op elke 100.000 inw. 525 veroord.

Limburg , „ „ 100.000 „ 452 „

Drente „ „ „ 100.000 „ 447

Groningen „ „ „ 100.000 „ 330 „

Gelderland „ „ „ 100.000 „ 266 „

Zeeland „ „ „ 100.000 „ 226 „

Overijsel „ „ „ 100.000 ,. 225

Friesland „ „ „ 100.000 „ 201 „

Z. Holland ,. „ „ 100.000 „ 201 „

N. Holland „ „ „ 100.000 „ 187

De verhouding tusschen roomschen en nietroomschen, wat criminaliteit aangaat, kan aldus in cijfers gebracht worden:

Roomschen: 362 veroordeelden op iedere 100.000. Niet-roomschen: 248 veroordeelden op iedere 100.000. Of anders:

aantal roomsche inw. percentgewijze: 35. „ „ veroordeelden „ : 44.25.

En naar aanleiding van deze opgave roept Ds. Bronsveld nu in zijn „Kroniek" in de „Stemmen" van November uit:

Welk een treurig figuur maakt hier de roomsche kerk! Inderdaad, zij heeft wel recht, om zich aan te bevelen als een rust en zedelijkheid bevorderende macht!

En toch, hoe langer hoe geringer wordt in Noord-Brabant en Limburg de beteekenis nietroomschen. Hun wordt het leven aldaar letterlijk onhoudbaar gemaakt. De geestelijken doen er wat zij willen. Met muziek en luidruchtigheid op Zondag, terwijl de protestanten in hun kerken zijn, trekken zij langs de straten, zooals onlangs te Breda geschiedde.

Maar de heer Bronsveld heeft ook nog andere grieven tegen de katholieken, nml. dat zij onder dit Ministerie in allerlei baantjes en ambten beginnen door te dringen.

De roomschen kerk, zoo zegt hij, wil van de haar nu geboden gelegenheid gebruik maken, om steeds meerder terrein te winnen, en haarleden

al meer te brengen onder de oppermacht van den priester.

Met de jeugd zijn zij nu reeds zóó ver, dat zij bijna alles hebben wat zij begeeren. Het rijk betaalt voor een goed deel hun scholen, waar de Broêrkens en Zusterkens in de harten der kinderen reeds vroeg het goede zaad uitstrooien, en hen onderwijzen in de verheven zedeleer der jezuïeten, en hen leeren vreezen voor den priester.

Nu zijn zij reeds aan 't uitcijferen, hoe veel profijt zij zullen hebben bij de aanhangige wijzigingen in de wetten op het middelbaar en hooger onderwijs. Zoo al geen gouden, — een zilveren regen zal zeker op hen nederdalen, en meesmuilend zullen de rectoren en verdere directeuren de mandaten teekenen, waarbij hun verzekerd wordt de uitkeering van de duizenden, voor verreweg het grootste gedeelte door protestanten in 's Rijks schatkist gestort.

En als nu ons hooger onderwijs zal zijn gecastreerd, en het zal gaan krielen van allerlei „vrije" professoren in soutane — dan hebben die goede paters jezuïten alle reden, om Dr. Kuyper dankbaar te zijn, en hem een volledigen aflaat te belooven voor zijn calvinisme. Ds. M. Liudenborn van Babyloniënbroek opent de aflevering met een „essay" over: „De Roomsche kerk en de sociale quastie", waarvan het eerste gedeelte pas is opgenomen en waarop we dus mogelijk gelegenheid hebben de volgende maand terug te komen, terwijl de verdere bijdragen zijn: „Domine Ferf", (bijdrage tot de kennis van het kerkelijk leven in de eerste helft der vorige eeuw) dooi- H. Guittart; „Inwendige Zending", door A. W. V.; en „Duitsche Korrespondentie", door Lic Reinh. Mumm.

DE NIEUWE TIJD.

De November-aflevering van „De Nieuwe Tijd" bevat ditmaal twee litteraire bijdragen, n.1. een gedicht van A. van Collem „Het Licht", en een nieuw fragment van Heijermans' „Diamantstad". Henriette Roland Holst publiceert het eerste gedeelte eener studie over „De moeilijkheden der Nederlandsche Arbeidersbeweging".

Zij begint met te verklaren, dat na de Aprildagen de S. D. A. P. als politieke partij eer vooruit dan achteruit gegaan is, doch dat de vakorganisatie, die tóch reeds zeer zwak is, ontzettend verloren heeft.

Het is nu van belang om na te gaan, welke moeilijkheden aan de vakbeweging in ons land den groei belemmeren.

Eén organisatie is er, die krachtig is en als voorbeeld mag worden gesteld. Dat is de A. N. D. B.

In hoofdzaak berust de kracht dezer organisatie hierop, zegt Mevr. Roland Holst, dat het bedrijf handwerk is, en een groote bedrevenheid eischt.

Hier komen dan nog bij de volgende gunstige omstandigheden:

Samentrekking van het bedrijf op drie of vier plaatsen, waardoor de „sluiting" van het vak gemakkelijk na te gaan en te kontroleeren is;