6

DE VEREENIGDE TIJDSCHRIFTEN

bij de Toonkunst-uitvoering terdege deed gevoelen, terwijl bovendien de hoofdpartij (voor baryton), de Bard der Pyreneeën, niet in al te beste handen was, maakte het grandiose werk, dank zij Verheij met zijn orkest, de rijke instrumentatie, de soloensembles, de gemengde en kinderkoren een diepen indruk1). Het bestuur der Zangvereeniging had nog vóór de uitvoering Pedrell gepolst om te weten of hij iets in oratorium-vorm beschikbaar had en Pedrell dacht er toen over het zijn meer populair Lo Comte d'Arnau aan te bieden, terwijl hij mij de vraag voorlegde, of de eerste acte van zijn in 1904 verschenen lyrische tragicomedie La Celestina niet zou kunnen dienen. Van het eerste kwam niets en het laatste leek mij niet geschikt. Bij de Fransche Opera viel voor ernstige kunst als die van Pedrell niets te verwachten (zij had wèl haar deuren geopend voor een prullige opera van den Cubaan Villate). Daar schoot mij Kufferath te binnen, de ondernemende directeur van de Monnaie te Brussel; misschien zou hij, die zooveel voor Fransche componisten als Reyer en Massenet deed, Pedrell in zijn repertoire willen opnemen. Ik klopte bij hem aan, maar had er niet aan gedacht dat de Monnaie in den winter van 1905 reeds een opera van een jongeren Spanjaard Isaac Albeniz, Pepita Jimenezs), had vertoond, wat vermoedelijk niet zonder invloed was op Kufferath's besluit. In voor Pedrell uiterst waardeerende bewoordingen schreef hij mij dat hij vooreerst niets kon doen. Ik verzuimde de zaak bij hem warm te houden als ik hem 's zomers ontmoette. En ook door de verplaatsing van Mitjana naar Stockholm raakte Pedrell bij mij in het vergeetboek. Madrid en Barcelona waren ook zoo ver in dezen vóor-oorlogschen

') Mitjana had het te voren met een feuilleton in Het Vaderland ingeleid.

2) Ik meen te hebben gelezen dat zij dezen winter te Parijs zal worden opgevoerd.

tijd, toen Europa nog niet door elkaar was geschud.

Over het geheel heeft Pedrell niet veel „veine" gehad als componist. Zijn eerste opera L''ultimo Abencerragio werd in 1874 in het Liceo te Barcelona opgevoerd (en in 1889 met nog meer succes vertoond), maar zijn tweede, Quasimodo, naar Victor Hugo's Notre-Dame de Paris (in 1875 te Barcelona gegeven), viel ten gevolge van de groote gebreken van het libretto. Dan volgden een een-akter El Tasso, een Mazeppa en een Cleopatra, alle drie te Madrid opgevoerd, maar niet gedrukt en voor zoover mij bekend ook niet buiten Span je vertoond (men verweet laatstgenoemde opera een exceso de orientalismo). Van Los Pirineos had Barcelona in 1902 de „primeur" en deze reusachtige trilogie, waarin episoden uit de Spaansche geschiedenis worden behandeld, is ook te Madrid opgevoerd — natuurlijk in het spaansch — niet buiten Spanje (alleen de Proloog te Venetië in 1897 en hier). Trouwens de componist en zijn librettist de dichter Balaguer hadden bij dit nationale epos evenmin aan het gewone opera-repertoire gedacht, als Wagner toen hij zijn Ring des Nibelungen concipiëerde. De Ring echter kwam geleidelijk buiten Bayreuth, Los Pirineos bleef aan het schiereiland geklonken. Dat Pedrell ook liederen met klavierbegeleiding had geschreven (op Les Consolations van Th. Gautier en Les Orientales van Victor Hugo); een Scherzo fantastico, een Conté feérique en een Marcha a Mistral voor orkest (in 1878 bij een feest te Montpellier uitgevoerd); werken van een godsdienstig karakter (Salve Regina, Filiae Jerusalem en de te Valencia bekroonde en te Milaan uitgegeven Misa de gloria) (voor soli, koor en orkestl), schijnt aan de aandacht der nietspaansche wereld vrijwel te zijn ontgaan.

') Riemann noemt nog de koorwerken Berglied (1877) en Aan de Nacht (1885).