30

DE VEREENIGDE TIJDSCHRIFTEN

hoofdzaak onveranderd: weinig vatbaar voor de bekoring van kleuren- en genrenweelde, maar dan ook geheel ontoegankelijk voor het gewild-aparte, fade, sentimenteele, niet week en vleiend, eerder wat hard en brusk, maar gemoedelijk, en in treurige stemming mannelijk, in vroolijkheid forsch en goedrond; zelden geestdriftwekkend, nooit bedwelmend, maar dien zij nuchter laat daarom toch niet vervelend." Er is naderhand in zijn muziek, terwijl ze doorgroeide, meer en meer bloei gekomen. Behalve 't fleurige dat hij gaf aan de jeugd doen vooral liederen die verrijking waarnemen, eenige bij vriendelijken of hartigen volkstrant, verscheidene bij natuurstemming en meditatie; twee schilderachtige ballades met orkest (Angelus van T. Resa voor alt, zielredding in extremis uit meermin-duivelsmacht, Die Schlacht bei Bornhöved van BussePalma voor bas, ridderlijke daad van een zegevierend middeleeuwsch vorst) toonen de niet ten koste van het persoonlijke verworven winst ook in het epische zeer duidelijk en mogen aanzienlijke verschijningen heeten. Van de vroegere periode verschilt de latere nog door een eerst instrumentaal, daarna vocaal overwicht.

Zijn werkenlijst, in mijn onvolledig bezit gevorderd tot een voor twee jaren gedrukt, aan de Maastrechter Staar opgedragen en haar waardig mannenkoor opus 73 No. 1, Gewitter van Sturm, heeft een lengte die respect inboezemt, zelfs al denkt men niet eens aan zooveel uren dagelijksch leerlingenspel en betrekkelijk zoo weinig vacantie. Veelsoortig is ze tevens; ook een virtuozenstuk van ouden datum, Polonaise voor Clotilde Kleeberg, verdient gewag; uit jongeren tijd zijn er in verzamelingen opgenomen orgelcomposities van beteekenis bij. Ruime vertegenwoordiging kreeg de viool: tegenover enkele romances met orkest ettelijke duo's van verschillenden aard met piano, daaronder drie sonates.

Wie bovendien vier strijkkwartetten schreef, wil dat men in zijn woonplaats kamermuziek kan hooren. Twaalf jaren geleden kon men dat in Arnhem niet, tenzij privatim. Pogingen om voor dat deel van onze kunst belangstelling te vinden waren er lang volgehouden door Meijroos, wiens kwartet zelfs een poos om de veertien dagen een Zondagmatinée gaf, en na hem door P. van Merkesteijn en Coster, die samen sonates of met Joh. van Unen trio's voor een kennissenauditorium speelden, een paar keeren per seizoen; andere musici ter plaatse hadden 't eveneens als executanten beproefd maar 't spoedig nagelaten, door gebrek aan waardeering ontmoedigd; eindelijk waagden ook impressario's er de kans niet meer, zoodat Arnhemmers om bijvoorbeeld een concert van de Bohemers bij te wonen naar Nijmegen gingen — in één treincoupé. Toen heeft Amory met Arnold Wagenaar en mr. Michielsen een commissie gevormd, een goedkoop abonnement op het voortreffelijkste geopend, zijn „ Arnhemsche Vereeniging voor Kamermuziekuitvoeringen" gesticht en binnen korten tijd het resultaat verkregen dat ondanks een naast zijn instelling sinds 1919 bestaand groot genootschap van dezelfde strekking er nog is: een volle zaal waarin meer dan duizend menschen kunnen. De natuurlijk vele factoren en gevolgen van het intusschen ook elders ten onzent gebeurde feit zijn ongetwijfeld beschouwenswaard maar geen onderwerp voor deze gedenking. Wel past hier een kleine statistiek der audities, waarvan Amory sedert lang alleen met A. Wagenaar de zeer te roemen inrichting en programmabepaling verzorgt. Den 18en Januari 1909 was het eerste concert, den 6en van deze maand het tachtigste (sluiting van een tweejarigen, al de strijkkwartetten van Beethoven in drietallen van drie levenstijdperken omvattenden cyclus der Bohemers); in' 13 en '21 een met de Nederlandsche Toonkunste-