42

DE VEREENIGDE TIJDSCHRIFTEN

De harmonieleer van het klavierspel

door OTTO LIES.

Schets eener harmonieleer verbonden met de leer van het contrapunt,

(Vervolg).

In de tabel moeten voorkomen:

1. De bekende beide consonante drieklanken ;

2. Het dominantseptimeakkoord met zijn „parasiet", het noneakkoord;

3. De nevenseptimeakkoorden met hun „parasieten" op de toonladdertrappen;

4. De verminderde drieklank als fragment van het dominantseptimeakkoord;

5. de zacht- en hardverminderde drieklank, het verminderde septimeakkoord, de overmatige drieklank als akkoord uitsluitend onder beheersching van de chromatische logika, de alteratie (dus direct verstaanbaar als men niet aan het zoogenaamde laddereigene komt.) Men moet den leerling dadelijk en principieel duidelijk maken, dat de wisseling tusschen drieklanken en drieklanken volkomen dezelfde kan zijn als tusschen drie- en vierklanken. Een oogenschijnlijk consonante drieklank moet tengevolge van zijn plaats in het metrum menigmaal als muzikaal-dissonant, als „vorhalt" of dubbele vorhalt verklaard en gevoeld worden, zooals reeds lang gedaan is met het kwartsextakkoord wanneer het in de cadens voor het dominant akkoord komt.

De energische kwartschrede van de bas bij de zoogenaamde oplossing heeft alleen recht om dwingend element te zijn, wanneer zij zelfstandig optredende, naar een hoofddrieklank (I IV V) voert, of wanneer zij, op „marsch", dat wil zeggen in en door de sequens haar heerschappij als V—I handhaaft. In het andere geval doet de diatonische halve toon juist zijn rechten gelden; hij treedt bijna even gebiedend op als de chromatische, de altereerende

halve toon, wiens dwingende logika de geheele moderne muziek beheerscht en door geen enkelen muzikaal eenigszins geoefenden harmonieleerling of hoorder kan worden misverstaan. De bekrompen scholastiek van de acoustische consonanten zou in elk geval terstond moeten worden opgegeven, en tegelijkertijd moet dan de suprematie van de laddereigene leidtoon worden beperkt. Elke halve toon heeft aanspraak op de rechten van een leidtoon. Ook moet, zooals reeds werd opgemerkt, het melodische element als eenvoudig contrapunt al in de eerste oefeningen worden opgenomen; het polyrhythmische kan, van wege zijn complicaties tot later wachten.

Het melodische element zou bijv. terstond aan het misbruik, en het verkeerd begrip van de zoogenaamde harmonische molharmonieën een einde maken. Niet de harmonische, maar de melodische moltoonladder kan hierbij geraadpleegd worden.

De toonladder (d.w.z. de primitieve melodie) wordt geharmoniseerd, maar niet de zoogenaamde harmonieën op de tonen een voor een van deze toonladder, tenzij de toonladder in de bas als „gegeven melodie" voorkomt.

Het spreekt vanzelf dat de harmonische toonladder niet in discrediet mag worden gebracht, maar wel moet haar naam, die op een dwaalspoor kan brengen en voor ons gevoel verkeerd is, een terechtwijzing hebben. De harmonische moltoonladder met haar overmatige secunde (VI— VII) opwaarts en afwaarts is waarschijnlijk afgeleid van de Zigeunertoonladder met haar beide overmatige secunden (III— IV; VI VII, opwaarts en afwaarts). Men kan zich deze Zigeunertoonladder zeer goed voorstellen als een gemoderniseerde Pentatonische (Oud-Indisch-Chineesche; de Zigeuners toch zijn van Indische afkomst) met haar beide hiaten. (Uit de hard-oud Indische Pentatoniek is hier een echte Zigeunermol voortgekomen, geheel in over-