CAECILIA EN HET MUZIEKCOLLEGE

59

tabakswalm, het geschreeuw en gejoel voor en na elk lied hadden me doodop gemaakt. Ongemerkt verdween ik onder een tooneel van heftig tumult tusschen de door den wijn verhitte jongens. Buiten adem ik met volle teugen de heerlijke zuivere berglucht in, haast me naar het logement naast het klooster, waar ik mijn vriend aan het smakelijk middagmaal vind — wel vol gewetenswroeging maar toch met uitstekenden eetlust. Hij wil boete doen voor zijn misdaad, na tafel met mij naar de zangers terugkeeren en helpen met het opschrijven der liedjes. Maar voor niets ter wereld wil ik nog eens beginnen: mijn denkvermogen is verstompt, 't is of een lood in mijn hersenen zit.

De dag wordt echter in een malle agitatie besloten.

Tegen den avond gaan wij een wandeling maken, zorgen door een omweg te nemen, dat wij zoo ver mogelijk van de bewuste herberg blijven en loopen genoeglijk het pad op naar de „Steinmühle" (molen, tevens kroeg) waar de steile klim naar den „Zinken" (berg van 2389 M.) begint. Een woest geroep en gejuil, een gezwaai met hoeden en petten doet ons plotseling uit onze aangename rust opschrikken. „Daar is de schoolmeester! Daar is hij! Hola, wachten? We komen! Juhu!" En jawel, daar hebben we de geheele woeste bende! Vluchten! is onze eenige gedachte. Als dollemannen klimmen we het steile pad vol steenen op, dringen door struikgewas vol doornen, klimmen over heggen, voortgezweept door het hoongelach van de dronken kerels. Hijgend, badend in 't zweet, met opengekrabde handen stormen we voorbij, doodop van de ongewone inspanning. Eindelijk sterft het geschreeuw en gelach weg. Waarheen nu? Terug? Denzelfden weg? Neen, voor niets ter wereld! Zonder pad zien we naar beneden te komen, over half knoestige wortels en gevelde boomen,

beekjes zonder brug of vlonder. Na twee uur bereiken wij ons rustig logement en daar vinden we onze kalmte weer en onzen humor. „Het beste deel van de dapperheid is voorzichtigheid," heeft Falstaff al gezegd!

„Volgens de oerwet van de verzoenende gerechtigheid" zeide ik tegen mijn vriend, „moest jij tot straf voor je trouweloosheid de finale impetuoso meespelen.

I |||!||||I||!1I!IIIIIII!II!IIIIUIIIIIII!II!II!IIIIIIUIUI!IIIIIIII!II!II!IIII!IIIII!IIIUIII IIIIUIIIU1II|I)IIIIIIIIIIIIIIIII1II1)»

Intermezzi. Invallen van „De oude Muziekmeester."

Wilt ge in het openbaar een rol spelen. Dan moet ge het leeren dragen, dat men u gaat beoordeelen.

* * *

Een oprecht kunstenaar

Zij in alles waar; Weest zeker, dat het kort van duur zal zijn, Zoo ge u omhult met valsche schijn.

* * *

Polemiek

Maakt slechts iemand, die zich zwak voelt, ziek.

* * *

Bij gebrek aan muziek, slaat men op een potdeksel,

En heb je geen partituur, dan behelp je je maar met een klavieruittreksel.

* * *

Weet je hoe menig kunstenaar in de

versukkeling kwam? Wel, als hij al te veel hooi op zijn stemvork nam.

* * *

Wel hem, die valsche waan ontvlucht; Beter één strijkstok in je hand, dan tien in de lucht.