66

DE VEREENIGDE TIJDSCHRIFTEN

Het karakter der toonaarden

door

Dr. J. VAN DER HOEVEN LEONHARD.

(Slot).

Heeft iemand met absoluut gehoor en fijn gevoel voor muzikale stemmingen of karakters in de jeugd een muziekstuk gehoord, dat sterken indruk op hem maakt, dan zal er een onverbreekbare koppeling kunnen ontstaan tusschen compositie, impressie en toonaard.

Dragen we deze beschouwing over op de groote componisten, die zeer zelden het absoluut gehoor missen, dan is het duidelijk dat bij hen, van kindsbeen af, de groote kunstwerken alleen leven, ja kunnen blijven leven, in den toonaard, waarin zij werden gecomponeerd.

Teruggaande naar vroegeren tijd moet de herinnering der oude klassieke muziekwerken bij de leidende componisten en musici van toen eveneens voortgeleefd hebben in de toonaarden, waarin zij werden geschreven. Zij kon immers bij hen, juist door de aanwezigheid van een absoluut gehoor en een sterk ontwikkeld muzikaal sentiment, niet anders dan onverbreekbaar verbonden zijn aan het eigen karakter van het muziekwerk en zijn eigen toonaard.

Omgekeerd, opklimmend naar onze dagen, kunnen wij nu inzien dat, door vele eeuwen heen, de onverbreekbare eenheid toonstuk-karakter-toonaard door tallooze geslachten van musici, begaafd met fijn muzikaal gevoel en absoluut gehoor, tot in het heden is overgedragen, en tot in lengte van eeuwen zal worden overgedragen, welke technische, mechanische en vormrevoluties er in de muziek ook mogen komen. Voor iemand met absoluut gehoor en muzikaal ontvankelijk gemoed kan heroïsch nimmer zacht-weeklagend heeten, en een c nooit als es klinken.

De enkele componisten, die geen absoluut gehoor bezaten, zooals Grieg en

Wagner, brengen in deze algemeene voorstellingen geen verandering, te meer waar het bekend is, zooals reeds is opgemerkt, dat de herinnering aan de tonaliteit van een muziekstuk voor kan komen bij personen, niet met absoluut gehoor begaafd. Bij hen zou de koppeling toonstuk-karakter-toonaard dus evenzeer hebben kunnen bestaan. Het behoeft wel nauwelijks gezegd te worden, dat deze koppeling — het zij nog eens gezegd: onverbreekbaar van aard —- een onwillekeurige is geworden; eene waarvan men zich geen verstandelijke rekenschap geeft, en die dus geheel of minstens voor een belangrijk deel in het onbewuste is komen te liggen.

In het onbewuste van bijzonder begaafden liggen dus de herinneringen aan menig toonwerk, even onafscheidelijk van hun karakter als van hun toonaard.

Uit het onbewuste in het bewuste gebracht, zooals dit op veelal onwillekeurige wijze door het spel van het „toeval", door een stemming, door bepaalde reminiscenties en analogieën, of door vage impressies pleegt te geschieden, kan steeds weer opnieuw de meergenoemde, drievoudige koppeling bewust te voorschijn treden. Maar het is óók mogelijk, dat tenslotte de herinnering aan het muziekstuk zélf vervaagt, of althans niet bewust wordt, en slechts de eenheid karakter-toonaard op de grens van het bewuste verschijnt.

Afhankelijk van stemmingen, of zonder nader te definieeren oorzaak, treedt nu eens dit, dan weder een ander beeld de sfeer van het bewuste binnen, waarbij telkens het als het ware persoonlijk element, dat is een bepaald muziekstuk, achter kan blijven in het onmetelijk magazijn der ongetelde indrukken, die in ons leven tot ons kwamen, maar waarvan wij het bestaan niet kennen, en nooit zullen kennen indien het lot het niet wil. Op deze wijze zal ten slotte de gedachte moeten opkomen van een karakter, aan een bepaalden toonaard gebonden. En omdat al