CAECILIA ÈN HET MUZIEKCOLLEGE

119

zijne harmonie, gek samenraapsel van klanken die weinig geschikt zijn om elkaar te ontmoeten, dien naam niet steeds verdient. Fétis mildert echter zijn oordeel, dat hij nochtans heet: „partagée par un grand nombre de musici instruits", door te zeggen dat de waarde ervan op subjectieve gronden rust. De muziek die Berlioz schreef kon niet gerangschikt worden onder datgene wat Fétis onder die kunst verstond. Maar, zegt hij, het is best mogelijk dat ik mij vergis, dat ik de qualiteiten die hij bezit slecht beoordeel, of liever dat ik ze heelemaal niet begrijp. En dan besluit hij dat het nog te vroeg was om de realiteit van Beriioz' zending te bevatten; „twaalf jaar zijn verloopen, sinds zijn eerste proeven, een gelijk aantal jaren zal noodig zijn om te bepalen welke waarde hem mag toegekend worden."

Waarlijk een bezadigd oordeel, vergeleken bij wat de Fransche kritiek over 't algemeen schreef.

Eigenaardig is het daarentegen hoe geestdriftig de werken van Berlioz in Duitschland onthaald werden en typeerend ook dat vreemde kunstenaars als Liszt, Chopin, Meyerbeer, Stephen Heller en de Duitsche, te Parijs gevestigde uitgever Maurice Schlesinger ten allen tijde voor hem in de bres sprongen.

Op zijne reis door Duitschland in 184243 waar hij in alle voorname muziekcentra zijne werken dirigeerde, genoot Berlioz een enthousiast onthaal. Wij lezen dat in Dresden de militaire muziekkorpsen hem met een serenade kwamen vereeren, dat te Brunswijk de componist met feestmaal, verzen, kransen en toejuichingen als een vorst gevierd werd, dat te Hamburg het succes al even schitterend was, en dat te Berlijn, waar Meyerbeer den kunstenaar geïntroduceerd had, niet enkel de muzikale wereld hem huldigde, maar ook koninklijke belangstelling en waardeering zijn deel werd.

In de „Revue et Gazette musicale" van

21 Januari 1844 vind ik eene recensie van Stephen Heller, over een matinee van de „Société des Concerts", waarin deze voortreffelijke Hongaarsche pianist en componist de gelegenheid te baat neemt om een goed woordje over Berlioz bij het Fransche publiek te doen. Na op interessante wijze de uitvoering besproken te hebben, en een lans te hebben gebroken voor Mendelssohn, van wie de symphonie in a moll was gegeven (tusschen de regels door kan men lezen dat het Fransche publiek deze muziek niet volledig aanvoelde) vraagt Heller zich af wat de Société in 't verdere verloop van het seizoen voor noviteiten zou brengen. Hij hoopt op een symphonie van Beethoven, op de ouverture „la Belle Melusine" van Mendelssohn, een symphonie voor twee orkesten van Spohr, een symphonie van Gade en eene van Schuroann.

„Maar, zoo eindigt hij zijn artikel, er „bestaat ergens ter wereld een componist „die de trots van zijne landgenooten zou „moeten zijn, en wiens naam, die overal „weerklinkt, nooit schittert op het affiche „der concerten van het Conservatoire. „Nochtans de landgenooten van dezen „componist zijn Franschen, en de musici „van deze concerten vormen het eerste „orkest van de wereld, evenals hun directeur een der knapste en geleerdste leiders „is. Ik vraag mij dus af waarom men „nooit op de concerten van het Conser„vatoire eens een symphonie of een ouverture van Hector Berlioz hoort ? Het lijkt „mij nochtans dat dit een pracht-naam is, „en dat de Harold-symphonie en die van „„Romeo et Juliette" mooie werken zijn.

„Waarom zou de eerste Fransche instelling op muzikaal gebied langer weifelen om de werken van dezen eersten „instrumentaal-componist van Frankrijk „uit te voeren ? Zou het misschien noodig „zijn dat Berlioz er eerst van door ging, „dat hij den eeuwigen slaap sliep, om „terstond zijne verbitterste vijanden in