150

DE VEREENIGDE TIJDSCHRIFTEN

in 1794 was het er nog —Culemborg verkocht een gedeelte van zijn voorslag in 1870 met het speelwerk; Purmerend verkocht zijn 30 klokken in hetzelfde jaar; Hulst werd door brand verwoest in 1876 en Rhenen in 1897; Avnemuiden verkocht zijn spel in 1885.

In deze zelfde periode werden verder niet minder dan vijf spellen stopgezet: Eindhoven, Goes, Hattem, Oudewater en Maartensdijk, dat geheel verwaarloosd was en niet bespeeld kon worden; tevens werden zes beiaarden verminkt door het verwijderen van het handklavier: de Munttoren te Amsterdam, Hilvarenbeek, Middelstum, Monnikendam, Tholen en het Beursspel van Rotterdam.

Ook in een ander opzicht is dit laatste: het wegnemen van het handklavier, een wel zeer droevig verschijnsel. Droevig niet alleen daarom, omdat er uit blijkt de dalende belangstelling van de autoriteiten in het aan hunne zorgen toevertrouwde Oud-Hollandsche instrument; maar ook omdat er uit blijkt het verval van het klokspe/erz.

Echte klokkenisten, die door hun spel de belangstelling voor hun instrument levendig wisten te houden, waren er niet meer of althans: ze waren zeer, zeer dun gezaaid. In sommige gevallen kon men zelfs niet eens menschen vinden die in staat waren —» hoe primitief dan ook — aan het klokkenspel een wijsje te ontlokken.

In vele plaatsen werd het beiaardiersambt waargenomen door niet-musici: een schoenmaker, een smid, een rijwielhersteller, een horlogemaker en een loodgieter.

Was het spel niet bizonder mooi, wat hinderde dat ? De musici-klokkenisten deden )iet in de meeste gevallen al niet veel beter.

Men begrijpe me goed! Ik zeg niets tegen deze klokkenisten als musici. Er

') Er zijn nu nog slechts twee klokken over: een groote en een kleine. De Dokkumsche burgerij zegt, dat de groote klok roept: „Ar - me - Dok - kum" en de kleine, vinnig en vlug: „kan ik het helpen?"

waren kranige muziekdirigenten, pianisten, organisten en componisten onder; maar klokkenisten waren het niet.

't Is waar! de instrumenten werden slecht onderhouden en maakten het bespelen tot een „moeizaam karwei."

Toen Jef Denijn mij voor 't eerst in Zutphen zag klokspelen riep hij uit: „maar dat is peerdewerk!"

Ja! „peerdewerk" was het daar en was het op zoovele andere plaatsen. En dat was misschien wel de reden, dat eensdeels de musici zich niet beschikbaar stelden en anderdeels de musici-klokkenisten het verrichten van hunne werkzaamheden met graagte en bij voorkeur overlieten aan één of anderen leerling, die er zich dan nog met een „Jantje van Leiden" afmaakte: groote pauzes! een eenvoudig volksliedje met een simpel basje, ziedaar het geheele program.

En de allerbesten onder de klokkenisten waren alleen nog maar zij, die klokspeelden uitliefde voor een mooie, oude traditie.1)

Van liefde voor het instrument als zoodanig was geen sprake.

En juist uit die liefde zou de belangstelling van burgerij en overheid voor den beiaard weer opnieuw moeten geboren worden.

Wat ik hier gezegd heb over het verval van het klokspelen geldt voornamelijk voor de 19e eeuw. Uit de 18e eeuw is ons namelijk bekend de Amsterdammer Jacob Potholt,|!geboren in 1726, die vermeld wordt in Burneys : The present State of music in Germanij, in the Netherlands (1773).

Burney geeft in zijn reisverhaal niet

') Dat ik van zeer nabij op de hoogte ben van het klokspelen uit die dagen en dus het recht heb om te zeggen wat ik hier meende te moeten mededeelen, moge blijken uit de volgende feiten : mijn overgrootvader Cornelis Buys was klokkenist in Zalt-Bommel (1791), mijn grootvader Cornelis Alyander Brandts Buys was klokkenist te Deventer, mijn vader te Zutphen, en ik zelf speelde 28 jaar klok te Zutphen, eerst als „waarnemer" en later als „klokkenist".