152

DE VEREENIGDE TIJDSCHRIFTEN

III. Wederopbloei

Het is of bij den aanvang van de nieuwe eeuw de menschen wakker worden en beginnen te beseffen, dat ze iets goed te maken hebben tegenover de oude Hollandsche beiaarden.

In 1900 werd het oude spel van Arnemuiden geplaatst in één van de torens van het Rijks-museum te Amsterdam.

In 1905 kreeg Lochem zijn spel van 29 klokken van Paccard; in hetzelfde jaar werd het spel van den Domtoren te Utrecht hersteld; in 1910 volgen Schiedam en de Drommedaris te Enkhuizen die eveneens hersteld werden; Appingedam kreeg in 1911 zijn Taylor-spel van 25 klokken; in 1912 werd Helmond hersteld; Goes en Weesp werden hersteld in 1913; in 1914 werd Zutphen hersteld, kregen Eindhoven en Vlissingen hun nieuwe beiaarden van Taylor resp. van 25 en 33 klokken en werd de Leeuwarder beiaard in eere hersteld; het St. Pancras-spel te Enkhuizen werd hersteld in 1915; in 1919 werden de beiaarden van Arnhem en Nijkerk verbeterd onder toezicht en naar de plannen van Jef Denijn; het nieuwe Raadhuis te Rotterdam kreeg in 1920 zijn kolossale beiaard van 49 klokken uit de gieterij van Taylor en Bennebroek in 1922 uit dezelfde gieterij zijn eigenaardige spel van 23 klokken.')

En niet vergeten mogen we bij deze opsomming de voorslag van 6 Taylorklokken welke de eigenaar van het kasteel Nyenrode bij Breukelen in 1912 op den toren deed aanbrengen.

Stemt deze groote lijst tot vreugde, met hoeveel meer voldoening zien we het aantal stopgezette en verminkte beiaarden dalen, van 13 in de laatste helft der 19e

') Over dit spel de volgende bizonderheden: op uitdrukkelijken wensch van de schenkster mogen door dezen beiaard uitsluitend Psalmen worden ten gehoore gebracht; het speelt 4 X Per dag n.m. telkens om 6 en 12 uur en wordt 4 X Per jaar verstoken.

eeuw op vier (Den Bosch St. Jan stopgezet 1914, Maastricht St. Servaas klavier stop gezet 1915, Maastricht Stadhuis 1915, Sneek geheel stop gezet 1919).

Maar er is meer nog om ons over te verheugen: onze klokkenisten beginnen zich weer te roeren en belangstelling op te eischen voor hun instrument.

Meyll (Nijkerk), Wagenaar (Utrecht), Hasselaar (Amsterdam), van Balkom (Den Bosch), Vincent (Amsterdam), Morks (Middelburg), Krul (Rotterdam), Vissers (Goes), de Vries (Nijmegen), van Zuylen (Gouda), de Zwaan (Den Haag), Crefeld (Alkmaar), Hofmeester (Haarlem), Oremus (Arnhem), Crepecoeur (Enkhuizen) en nog zoo vele anderen, zij allen maken weer werk van hun instrument en trachten — ieder op zijne wijze — de verflauwde belangstelling weer op te wekken.

In navolging van wat in België geschiedt, worden ook hier „beiaardconcerten" gegeven; in Arnhem vanaf 1919, Nijkerk vanaf 1920, Amsterdam (Paleis) vanaf 1909, Utrecht vanaf 1910, Den Bosch vanaf 1915, Rotterdam 1915 enz.

De belangstelling bij het publiek begint weer te komen en — al is het nog lang niet zoo als het moet worden — men wil weer luisteren als vroeger naar het „lustige klokkengespeel".

Zoo'n Kerstavond-bespeling op den Paleis-toren in Amsterdam trekt al heel wat menschen naar den Dam en de Zomerconcerten in Arnhem (door de vereeniging voor Vreemdelingen-verkeer ingericht) zijn voor velen al iets meer dan een „curiositeit" geworden.

Ja! het luisteren moet ons publiek nog leeren; maar ze waren het al zoovele jaren ontwend en ook: het moet nog gesanctioneerd worden door de muzikale autoriteiten om het beiaardspel „mooi" te mogen vinden.

(Wordt vervolgd).