186

DE VEREENIGDE TIJDSCHRIFTEN

en de beste en schoonste werken werden juist vaak in strijd met alle theorie, die tenslotte slechts verklarend, toelichtend, groepeerend kan zijn, geproduceerd. Maar er is een alles omvattende theorie, die alle kunsten en misschien alle wetenschappen in zich sluit: die van de verhouding, het evenwicht, het balancement — van den rythmus. Hieronder valt ook de harmonie, de verhouding der samenklanken, ook het elementaire muziekonderwijs in zijn betrekking tot het latere, meer bijzonder instrumentale of vocale onderricht. Hieronder valt ook ten slotte de vraag van het onderwijs op de scholen en de betrekking, die tusschen deze lessen en den gewonen leergang zou kunnen bestaan.

Na den heer Dresden is de heer Ary Belinfante aan het woord geweest met een opsomming van het lief en leed van het Muziek Paedagogisch Verbond gedurende vijf en twintig jaar; daarna heeft Dr. G. C. van 't Hoog een voordracht gehouden over Muziek-onderricht op H. B. S., Gymnasium en Lyceum, waaruit wij het volgende aanhalen:

Muziek is het middel om het gevoel in beweging te brengen. Het moet worden het evenwichtbrengend vak, ook voor de middelbare scholen, een tegenwicht tegen de overwegend verstandelijke richting. De leerling moet gaan begrijpen, dat er nog iets anders is dan a plus b, en iets dat toch blijkbaar meetelt.

Thans wordt de kunst veronachtzaamd en van alle kunst reageert de mensch het gemakkelijkst op muziek die treft daar, waar woord en verf ontoereikend zijn. Het is dus noodzakelijk, dat de middelbare scholen in de toekomst het werk der lagere school voortzetten. Als de nieuwe wet op het middelbaar onderwijs wordt aangenomen, komen er enkele lesuren per week vrij. Kan daarvan dan niet één uur aan muziek besteed worden? Maar dan als een vak, dat op de rapportlijsten meetelt!

Er zou moeten worden gedoceerd noten-

leer, rythme, klank, wat theorie, kennis der compositievormen en muziekgeschiedenis.

Ideaal zou het zijn, als het onderwijs werd gegeven door behoorlijk cultuur-historisch onderlegde leeraren, die van muziekgeschiedenis hun hoofdvak maakten. Voorts zou niet alleen vocaal, maar ook instrumentaal onderwijs gewenscht zijn. Spr. denkt aan het vormen van liefhebberijgezelschappen onder de leerlingen, die zeker grooten invloed zouden hebben.

Geen onderwijs is mogelijk zonder liefderijke toewijding. Leervakken zijn er genoeg; het muziekonderwijs moet er komen om te treffen en wakker te maken. Dan zal men ook komen tot een betere waardeering van de muziek en hare beoefenaars. Thans voelt de leerling alles voor sport en niets voor kunst. Men heeft indertijd de sport ingehaald als tegenwicht, men wake er echter voor dat ze geen overwicht krijge, want dat voert naar het recht van den lichamelijk sterkste."

Voorts moeten wij nog melding maken van een voordracht van Prof. Dr. Karl Laker uit Graz over: „Das Musikalische Sehen beim Unterricht in der theoretischen Musiklehre."

De geometrie en de geografie .— zei Prof. Laker — zouden nog in een onbeduidend aanvangsstadium verkeeren, indien men niet reeds lang verstaan had, het geheugen en de moeilijke denkprocessen tegemoet te komen door grafische voorstellingen. Zooals de theoretische warmteleer gebaat is door de uitvinding van den thermometer, zoo ook zal nu de beoefening van de theoretische muziekleer gebaat zijn bij een eenvoudig toepasbare tonen-maat.

Met behulp van zijn toon-meet-systeem heeft prof. Laker nu voor de muziekleer een kunstig grafiek opgebouwd, waardoor vroeger meestal onverstaanbare begrippen verduidelijkt en vergemakkelijkt worden.

De gedemonstreerde aanschouwingsmiddelen zijn afkomstig uit de accustisch-