CAECILIA EN HET MUZIEKCOLLEGE

199

hetgeen hij opsomde bekend is en vlijtig beoefend wordt (ook dit vinden wij reeds bij Richter o.a.) zou zoo iets kunnen beteekenen als „aus der Werkstatt des Componisten", maar beteekent in werkelijkheid voor hen die geen componist zijn, niets.

Een dergelijke melodie rust — als ik de vergelijking van den Heer Averkamp mag vervolgen — op teveel pijlers, is eigenlijk niets dan een reeks tonen, die bestanddeelen zijn van op den bas gebouwde accoorden, met gebruikmaking van verschillende liggingen, omzwaaingen van het accoord en tusschengevoegde aanvullende en versierende tonen. Is dus geen melodie. Want elke melodie, de meest eenvoudige zelfs, behoort vrij te worden gevonden en wordt door de leerlingen met aanleg voor compositie, zooals algemeen bekend is, werkelijk ook gevonden.1)

Dit is juist het „componistje spelen" waarvan ik gewaagde. Den leerlingen, die niet in zich hebben den aanleg voor stemmengang en stemmen-complex wordt bovendien ook nog de melodie-leer, die tot het terrein der compositie behoort, gedoceerd!

En zoo wordt nog meer verwarring gesticht dan wanneer men zich beperkte tot de harmonische verwantschap.

Heek een leerling het zoover gebracht dat hij een bas kan uitwerken, dan verbeeldt hij zich werkelijk een melodie te hebben gevonden, waant zich „componistje", en wordt in dien waan versterkt door leeraren, en door medeleerlingen - die - het-niet-kunnen-klaarspelen. Van dien waan komt hij niet af, integendeel, hij gaat door, en produceert later werkjes, waarvan de melodieën ontstaan zijn uit dergelijke overgespannen sopranen.

Langs dezen weg is menigeen „componist" geworden.

Dit noemde ik minderwaardige composities, en die worden nog bij 10- en 20-tallen geschreven, n'en déplaise de meening van den Heer Averkamp dat de hoogere drukkosten die productie sterk beperkt. Schrijven is niet hetzelfde als drukken!

Heeft de leerling daarentegen leeren inzien dat deze werkwijze met componeeren niets, absoluut niets te maken heeft, dan zal hij zich wel wachten componist te willen schijnen.

') Men verwarre dit niet met het variëeren van een reeds bestaande melodie, waarbij het harmonische element buiten beschouwing blijft.

De leerling die er in geslaagd is een harmonie-opgave zonder fouten uit te werken, heeft er, ik ben er van overtuigd, geen nut van bij de waardeering of uitvoering der meesterwerken. „Wanneer de leerling daarvan (van een juiste stemvoering) niet het juiste besef heeft, hoe zal hij dan de polyphone werken onzer groote meesters kunnen bewonderen en nog veel minder zelf weergeven?" vraagt de heer Averkamp. Door ze te bestudeeren, de stemmen te vervolgen, apart te zingen of te spelen, zoolang tot hem de polyphonie klaar wordt, ook met behulp der harmonische en vorm-analyse, zou ik willen antwoorden. Ik veroorloof mij een aanhaling uit een artikel van Laurent Ceillier in de Monde musical van Januari 1922, getiteld „Pour une technique rationnelle": „Ne faudrait-il pas commencer par étudier 1'oeuvre en la lisant, en la réfléchissant, en la comprenant avant 1'étude, de fagon a travailler sur du compris et non sur de 1'incompris." Lezen dus, opnemen van het tonenbeeld door het gehoor. Stemvoeringsstudies hebben hiermede bitter weinig te maken.

Wat het spelen aan de piano betreft, vaardigheid in moduleeren bewijst nog niet dat een leerling van „muzikale stumperigheid" is vrij te pleiten. Er bestaan genoeg „speel- en zangautomaten" die toch wel aan de piano een „basje" kunnen maken of een „moeilijke" modulatie. Het een heeft met het ander weinig verband; de „muzikale stumperigheid" en het „automatisme" zetelen elders en zijn onafhankelijk van juiste stemvoering!

Men kan heel aannemelijk opgaven van Hiller, Thuille en t. q. uitwerken en een heel slecht violist zijn, schappelijk moduleeren en toch onmuzikaal. Het leveren van „goed" harmonie-werk geeft slechts een schijn van knapheid en waarborgt volstrekt niet muzikaliteit; het gewone intellect, niet eens het muzikale begrip, speelt daarbij een groote rol.

Het voelen en begrijpen echter van het harmonische verband, de harmonische stuwingen, feitelijk het eenige noodige voor den aanstaanden kunstenaar-niet-componist, is onafhankelijk van het plaatsen van accoorden bij een gegeven stem. Het is niet noodig dat men zelf „zonder fouten" een opgave kan uitwerken om in den harmonischen opbouw van een werk ge-