CAECILIA EN HET MUZIEKCOLLEGE

215

delen aangegeven, die konden strekken de grieven van den heer Dresden tegen het schriftelijk uitwerken van harmonievoorbeelden en vooral tegen het in acht nemen daarbij van een goede stemvoering, weg te nemen; niet zoozeer bij den heer Dresden zelf als bij hen die onder zijn gehoor zijn geweest. „Door de stemmen te spelen en te zingen wordt de leerling vertrouwd met de stemvoering", aldus de schrijver; doch de heer Dresden wil hem de gelegenheid ontnemen die zelf practisch in toepassing te brengen.

En wat lees ik thans in het artikel van den heer Dresden? „Elke melodie, de meest eenvoudige zelfs behoort vrij te worden gevonden". De cursiveering is van den heer Dresden.

Opnieuw ben ik verbluft. Daarmede wordt dus aan een canonische bewerking, aan de fuga en aan zoovele andere vormen elke melodische eigenschap ontzegd! Geloove het die wil!

Zou het nu werkelijk wel zoo erg zijn, wanneer een leerling die goed harmoniewerk heeft gemaakt een hoogmoedsbevlieging krijgt en zich componist waant? En wanneer hij dan daarbij nog „vaardigheid in het moduleeren bezit" n.L vaardigdigheid in de volle beteekenis van het woord, dan zal i k hem zeker geen stumper noemen.

De heer Dresden zegt: „Schrijven is niet hetzelfde als drukken". Gelukkig niet. Maar wat schaadt het dan, als zoo'n compositieproeve ongedrukt blijft! Is het waarlijk zoo erg als iemand eens een gelegenheidsvers maakt ? Wanneer zoo iets maar niet als proeve van dichtwerk uitgegeven wordt! Zoo ook met een muziekstuk. Wel erg vond ik 't wanneer onbevoegden met prullen en banaliteiten in de publiciteit komen. En deze dingen worden juist bij massa's gekocht en bederven zoo den smaak van de goê-gemeente.

„Moet men om een symphonie geheel te begrijpen, die ook kunnen componeeren",

vraagt de heer Dresden. Neen natuurlijk niet. Daarvoor komen nog zoovele andere dingen kijken. Ook is het niet noodig, om goed verzen te zeggen, dat men ook zelf een vers kan maken. Maar een behoorlijk opstel zal zoo iemand toch wel moeten kunnen maken, anders vrees ik dat de fijnheden van een vers spoorloos aan hem voorbijgaan. In zekeren zin zou men de verhouding van opstel tot vers kunnen beschouwen als van harmoniewerk tot compositie.

De heer Dresden wil voorts bij het elementaire harmonie-onderricht, alle accoorden in alle liggingen behandelen zonder verbinding en bij dissoneerende accoorden zonder oplossing. Ik zou willen tegenwerpen: hoe vaak wordt de beteekenis van een dissoneerend accoord niet bepaald door zijn oplossing!

De heer Dresden zegt: „er zijn veel groote violisten en paedagogen die geen piano kunnen spelen; uitstekende zangers en zang-paedagogen die geen harmonieopgave kunnen uitwerken en die onvoldoende piano spelen." Ik zou nog verder kunnen gaan en zeggen: „er zijn beroemde zangers die geen noot kennen zoo groot als een schilderhuis", zooals de volksmond zich wel eens wil uitdrukken. Is dat een gewenschte toestand? Kunnen deze menschen aanspraak maken op den eerenaam van muzikant?

Trouwens, hoe dikwijls is het niet voorgekomen dat dezulken, op lateren leeftijd, het bitter hebben berouwd, dat zij in hun jeugd de z.g. bijvakken hebben verwaarloosd of te laat met de studie zijn begonnen (zangers) om het daarin tot een dragelijke hoogte te brengen!

„Staat een virtuoos van den ouden stempel, die er bij componeert, hooger dan zijn collega, die, om welke reden dan ook, zelf niets maakte" vraagt de heer Dresden. Ja, antwoord ik. Mannen als Paganini, Vieuxtemps, Wieniawsky, Joachim, e. t. q. staan hooger dan hunne tijdgenooten, vio-