CAECILIA EN HET MUZIEKCOLLEGE

233

kennen, veel later Agnete van Röntgen, antwoord op een prijsvraag eener operabevorderingsvereeniging, weer veel later, onder de resultaten van Cornelie van Zanten's bemoeiingen, Van den Sigtenhorst Meyer's De droom van Badra, verleden jaar G. van Otterloo's dramatischen eersteling Zigeunermacht, zeer door 't libretto geschaad maar muzikaal belangrijk, althans veelbelovend. Zoo zijn wel meer opera's van Nederlanders vertoond, al zou men ettelijke kunnen vermelden die, gelijk Beijerle's Ada van Holland en Don Guixote, nooit geklonken hebben. Jan Rijken's De Heilige kreeg een voorstelling in Antwerpen. Attima van den beminnelijken Indischen exoticus Constant Van der Wall verscheen in den Haag bij 't Fransche gezelschap. Een Duitsch met ernstige bestemming was hier in de dagen van Th. Verhey's König Arpad het laatst geweest. Niet voor ons land schreef te Berlijn Cornelie van Oosterzee, de ten onzent om de distinctie harer orkest-, kooren pianocomposities, kamerensembles en liederen onvergetene Das Gelöbnis waarvan Weimar de primeur had, te Weenen Jan Brandts Buys' Das Veilchenfest en Die Schneider von Schönau, te München Jan van Gilse's Frau Helga von Stavoren. Wij hebben in Die Schneider, bij Koopman's tijdens den oorlog gestichte Nationale Opera De Kleermakers van Marken, wat veel Meistersingeraard gevonden maar ook de frissche levendige natuurlijkheid die menigeen uit een bijbelsch Koor- en orkeststuk Die Liebe, solozangen en klavierstudies bijgebleven was en in kamermuziek opnieuw welkom werd. Van een jeugdigen bejaarde, den zoo lang te Darmstadt gevestigden Willem de Haan, schonk geen opera maar een cantate Das Marchen und das Leben verheugend weerzien.

Terwijl onze kunst hier nog steeds haar voornaamste roeping in den schouwburg niet mocht vervullen met de noodzakelijke rustige continuïteit die geen andere westersch beschaafde staat haar onthoudt, werd toch haar hulp ten tooneele dikwijls en zelfs een poos geregeld verlangd. Het academisch lustrum, dat vroeger den maskerademarsch van een student als éénige muziekwinst aanbood, kreeg een openluchtspel waarvan de verklanking heugt; zulke sier ontving ook het kerkelijk eeuwenherdenkingsfeest, en men kan den geest¬

rijken decoratieven Alianora-componist noemen zonder de verklaring Koeberg, en sprekend over den betreurden devoten Loots gewaagt men van zijn St. Servaaswerk. Bij Molkenboer behoort Averkamp. Occasioneele vertolkingen van klassieke dramatici bezorgden menige partituur, daaronder een van Nolthenius voor Vondel's Lucifer, een van Diepenbrock voor Aristophanes' Vogels, een van Pijper voor Sophokles' Antigone. Bij Het Nederlandsch Tooneel stelde Royaards een vaste musicurgie-betrekking in. Die post, voortreffelijk toevertrouwd aan den met weinig middelen inventief woekerenden Richard Heuckeroth, zooals bijvoorbeeld de tooi van Figaro's Bruiloft en Een Winteravondsprookje bewees, schijnt zuinigheidshalve helaas alweer te moeten worden opgegeven. Men toone Royaards erkentelijkheid, ook nog voor den Zomernachtsdroom, liever voor zijn openbaringen van Hubert Cuypers' talent, maar bovenal voor de muziek van Diepenbrock bij Marsyas, Adam in Ballingschap, Gijsbrecht, Elektra.

Meer en meer verschaft het uitgavefonds de nalatenschap van den gezegende die heenging. Meer en meer zullen wij zijn verkondiging en aanbidding in het Te Deum, de groote Mis en de hymnen, de kerkelijk- en niet-kerkelijk religieuze verstaan, het omvatten van natuur, menschelijkheid en goddelijkheid in Marsyas, de liefde van smart- en vreugdewijding, mijmering en verheerlijking in reien en liederen, den behaaglijken luim in een paar koren beseffen, de waarheid der intensief getuigende melodie, rhythmiek, chromatische polyphoniestrengeling, organenculmineering-en individualiseering doorvoelen, den vorm- en kleurgever bewonderen, den ecstaticus en mysticus vereeren.

Men groepeert onwillekeurig: ouderen — Diepenbrock — jongeren. Naast den middelste ziet men dan Gerard von Brucken Fock, die menigen trek van Chopin heeft (niet enkel wendingen in vroege pianostukken), en Joh. Wagenaar, die sedert zijn ouverture Cyrano wèl zooveel overnam van Berlioz als Diepenbrock tijdelijk van Wagner en van Debussy naderhand, sinds Marsyas, met of ondanks hun inspiraties uit het verleden in het heden staan, niet minder nabij dan de toch aanmerkelijk later geboren Landré, wien een subtiel-