CAECILIA EN HET MUZIEKCOLLEGE

247

heid en geest getuigen, zooals in Het Muziekcollege zijn Caruso-schetsen, en wijdde zich met hart en ziel aan paedagogisch werk, dat ook het Amsterdamsch en het Rotterdamsch Conservatorium der Toonkunstmaatschappij ten goede kwam.

Na den oorlog had hij, te Kleef gevestigd, een solistenschool, en steunde gedurig daar en elders noodlijdenden door opbrengst van uitvoeringen met zijn leerlingen. Hij was een voortreffelijk kunstenaar en een voortreffelijk mensch er bij, rechtschapen, welgemoed, eenvoudig en hartelijk. Wie hem eenigszins kende hield veel van hem.

Ernest van Dijck. f

Ernest van Dijck, de groote Wagnerzanger, is overleden, 62 jaren oud. Hij was Antwerpenaar van geboorte, studeerde te Leuven en Brussel in de rechten en nam daarna zangles te Parijs, waar hij voor de Patrie schreef en bekend werd door Lamoureux' concerten. Zijn roem begon in '86 te Bayreuth met een Parsifalvertolking die trof als een openbaring. Hij verbond zich vervolgens aan den Weenschen hofschouwburg en vierde triomfen in Amerika.

Hier te lande deed de Wagnervereeniging hem bewonderen, en als Lohengrin en Werther ook het Fransche operagezelschap van Den Haag. Hij trok zich vroeg terug, ging wonen op het kasteel Berlaere bij Lier, gaf onderwijs aan de conservatoria van Brussel en Antwerpen en bleef in herinnering als een der machtigste muzikaaldramatische kunstenaars.

«minui iiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiim

Volksliederen.

Twee vraagstukken : waarom zingt ons volk bij feestelijke gelegenheden altijd zoo miserabel, en: wie zorgt er toch eens voor een goed volkslied, zijn, in verband met de regeerings-jubileum feesten aan de orde van den dag geweest. Om aan een goed volksfeestlied te komen, zijn er wedstrijden

uitgeschreven en Jan, Piet en Klaas hebben zich toen aan het schrijven gezet.

Dat Jan, Piet en Klaas is volstrekt niet overdreven! Ik heb nog kort geleden met de heeren Henri Zagwijn en Bernard Diamant in de jury gezeten voor feestliederen op 31 Augustus; wij hebben meer dan tweehonderd en vijftig liederen onder de oogen gehad en véél meer dan twee honderd daarvan waren van dien aard, dat wij juryleden elkander telkens aangekeken hebben, vol verwondering over het feit dat iemand zooiets voor een compositie-wedstrijd meent te kunnen inzenden! Het is eenvoudig ontstellend wat men als jurylid bij dergelijke gelegenheden onder de oogen krijgt!

Verleden jaar, toen ik met dezelfde heeren de taak van beoordeelen op me genomen had was het van hetzelfde laken een pak en zoodoende ben ik tot de overtuiging gekomen, dat er van al die wedstrijden, waarvoor allerlei dames en heeren, om vijftig gulden te verdienen, of de eer van een prijs te hebben, aan het werk gaan, hoegenaamd niets voor ons volk en voor ons volkslied te verwachten is.

Een goed volkslied is iets zeldzaams; er zijn misschien meer goede opera's dan dito volksliederen gecomponeerd; wat valt er dan te hopen van allerlei muziekonderwijzers en gelegenheidscomponisten, die dadelijk als er weer een wedstrijd aangekondigd is, aan het componeeren slaan, met het gevolg dat de jury komt te zitten voor een massa banaliteiten om van de prullen, waar letterlijk geen noot goed aan is, maar te zwijgen.

Nu heeft dezer dagen Pisuisse, toen het mislukken van al die feestliederen ter sprake kwam, een zeer juist woord gesproken ; een goed volkslied, heeft hij gezegd, wordt niet gemaakt, het komt. De mannen die „Doe open de poort in Oranje zijn naam" en het lied van de „Zilveren Vloot" schreven, hebben, toen zij die wijsjes componeerden er geen moment aan