CAECILIA EN HET MUZIEKCOLLEGE

261

achtig podium en een kolossaal orgel en in het gelukkige bezit van een zeer goede acustiek. Om deze zaal liggen de gemeentelijke dienstvertrekken als bureelen van politie, burgerlijken stand, enz. In de zaal zelve vinden de stedelijke evenementen plaats: gemeenteraadszittingen, politieke vergaderingen, boxmatches en concerten.

Het „Leeds Symphonie-Orchester" stond destijds in omvang en hoedanigheid ongeveer gekijk met ons U. S. O. of A. O. V. Ik hoorde in het geheel een drietal concerten, het eerste onder leiding van den Heer Hamilton Hartley, de twee andere onder den ook buiten Engeland als componist wel bekenden Eugène Goossens. De volledige programma's zijn me ontschoten doch ik vind een paar aanteekeningen: op het eerste concert hoorde ik o.a. Symph. in E-moll van Rachmaninoff; eveneens een sopraansolo uit „Tristan"; op het tweede concert o.a. de D-dur Symph. van Brahms en 1'Apres midi d'un faune van Debussy; op het derde concert de Unvollendete en het cello-concert van Dvorak. Programma's dus, welke in degelijkheid niet bij de onze achterstaan en die voor een uitverkochte zaal zeer goed werden uitgevoerd, een aandachtig luisterende en begrijpende schare. Een goed gestelde, van notenvoorbeelden voorziene verklaring in het programmaboekje leidde de hoofdwerken op bevattelijke wijze in.

* * *

Londen. Bij de beschouwing van de concertagenda van de Metropolis ontdekt men weinig verschil met die van de groote muziekcentra op het vaste land en het is ook algemeen bekend, dat in Londen een tamelijk intens muziekleven bloeit. Maar Londen is geen Engeland. Het is toch een bekend verschijnsel, dat een hoofdstad geen beeld geeft van het land zelve. Uit den aard der zaak centrum van vreemdelingen, neemt zij internationale allures aan en richt zij zich naar de gebruiken en de behoef¬

ten van de vreemden, die haar bewonen en bezoeken. In een speciaal Britsche muziekfilm past dan ook geen Londensch overzicht. Slechts een paar tafreeltjes wil ik U toonen.

Een kleine concertzaal in Regentstreet op een regenachtigen namiddag in Mei. Een intellectueel publiek vult de zaal; een klein orkest vult het podium; een jong begaafd dirigent staat er voor. En terwijl mijn hoofd omloopt van het rumoer en het imponeerende van groot Londen, rijst daar als een verkwikkende dauw van klanken Bachs H-moll orkest-suite. Dan voelt men wel zeer bijzonder de kracht welke er van muziek uitgaat, op zoo'n oogenblik dat men denkt er ver van te staan door het aardsche rumoer en gejaag van 's werelds hoofdstad. Na de pauze de eerste Londensche uitvoering van Schönbergs Kammersymphonie. Het publiek, wel een weinig sceptisch en verbaasd, doch zijn best doende om te begrijpen, neemt het merkwaardige werk niet geestdriftig, doch ook niet onwelwillend op.

Zondagmiddag. Afscheidsconcert van de geliefde opera-ster Melba, vóór haar vertrek naar haar geboorteland, Australië. Plaats van handeling de uitverkochte Albert Hall, plaats biedende voor 30.000 (zegge dertig duizend) menschen. In de eereloge king George met gemalin, dochter en een zoon. Het publiek vóór den aanvang reeds zeer opgewonden. De acustiek is bedenkelijk, toch komt men onder den indruk van de virtuose, hoewel zeer geraffineerde techniek van deze kunstenares. Als laatste nummer van haar program zingt zij het toepasselijke „Good bye" van Tosti. Het publiek is nu buiten zich zelf. De heldin van den middag verklaart na afloop van het orkest-slotnummer „God save the King" te zullen zingen. Nu, ze doet het en het publiek zingt het tweede en derde couplet mee. Na afloop is het lawaai grooter dan na een doelpunt tijdens een internationale voetbalmatch, en dat zegt