143

»zijn Preludien en Fugen niet bewonder? Met de hand »op mijn leekegeweten" — ja", en een weinig verder:

»Maar toch zou ik willen vragen of de stichters

«der Bachvereeniging, vóór zij tot de oprichting oversgingen niet wellicht beter hadden gedaan de vraag «openlijk te beantwoorden, hoe het komt, dat Bach's «coinpositien, ondanks hare groote waarde, naar hunnen «zin te weinig meer (!) worden gehoord en of dit alleen «aan onze onbekendheid met 's mans scheppingen is toe te «schrijven? Is de gissing zoo gewaagd, dat de oorzaak «gedeeltelijk ook in die compositiën zelve ligt en in den worm, waarin zij geschreven zijn? en zou die vorm sop zijn beurt niet weer samenhangen met de meer be«perkte hulpmiddelen — men denke slechts aan het «klavier in die dagen, waarover een Bach kon beschikken ?" en dan ten slotte deze tirade:

»De geest van den ouden Bach kan in zijne oude «vormen ook nog voor onze dagen uit meer dan een «oogpunt belangrijk heeten. Maar er komt een tijd, «waarin de oude vorm en de nieuwe geest met elkander in «botsing geraken, waarin de nieuwe geest zich van cle oude «vormen ontdoet er nieuwe zoekt te scheppen. Dan heet «het: plaats voor de jongeren! en Leven de «Levenden!"

Men ziet, Fantasio is een bewonderaar van Bach; maar zijne bewondering heeft grenzen. Zij gaat niet verder dan van iemand die een antiquiteit, een met zorg weggesloten reliquie aanstaart, welke slechts eene betrekkelijke waarde voor den tegenwoordigen zoo verlichten tijd bezit.

Niettegenstaande de uitroep, gedaan door F. met de hand op zijn leekegeweten moest ik hem toch rangschikken onder de door Eiehl bedoelde «kleine und grosze Kinder" of althans op hem toepasselijk verklaren de woorden van denzelfden schrijver: «Wer «Bach nicht versteht und genieszt, dem im«ponirt er einstweilen."

Toen ik tot die conclusie gekomen was, werd mij het oordeel, door Fantasio geveld over de Bach-vereeniging, helder en klaar.

Iemand, die zich op zoodanige wijze over Bach uitlaat, en niet aarzelt den geest, die in zijne werken doorstraalt, een verouderden te noemen, die voor den nieuwen geest moet wijken, kan ook onmogelijk in de oprichting van de Bach-vereeniging de bevestiging zien van de woorden: «Bach zu verstenen, heischt Arbeit."

Hoe men ook over die nieuwe vereeniging moge denken, welke toekomst men haar ook toewensche, alleen het feit, dat musici van zoo goeden naam als de oprichters dier vereeniging zich hebben aangesloten met het doel om die «Arbeit" voor de beoefenaars der toonkunst gemakkelijk te maken en hen behulpzaam te zijn om dieper in het wezen en karakter der werken door te dringen van den Shakespeare op het gebied der muziek, dit alleen is reeds een bewijs, dat de behoefte aan meerdere kennis van zijne verheven werken ook in Nederland meer en meer begint levendig te worden.

Is dit op zich zelf reeds niet een verblijdend teeken voor de muzikale ontwikkeling hier te lande, Fantasio ?

Werp mij toch niet tegen, dat reeds genoeg in die richting is gedaan door de opvoering der Matthaeus passion te Botterdam en door tal van orgelbespelingen in de verschillende steden van ons land. Waar heeft men in Nederland de H moll Messe, de Johannispassion het Weihnachts-oratorium kunnen hooren, om niet te spreken van de kleinere cantaten, het Magnificat enz. ?

| Slechts te Botterdam zijn in de laatste jaren, dank misschien aan de volharding van den wakkeren Bargiel, het laatstgenoemde werk en zoo ik mij wel herinner, een of twee der kleinere cantaten ten gehoore gebracht.

Wat kan u toch bewogen hebben, het streven van de oprichters der Bach-vereeniging in een belachelijk daglicht te stellen, door hen te beschuldigen van de muziek-beoefenaars in Nederland tot Stock-Bachianer te willen maken?

Het met zoo groote minachting door u naar het hoofd van een der oprichters geslingerde «Hors de Bach point de salut" neem ik van u over en op het gevaar af van door u met den naam van Stock-Bachianer bestempeld te worden, roep ik met volle overtuiging uit: Hors de Bach point de salut voor den kunstenaar, die in den edelsten zin des woords dien naam waardig wil dragen!

Hors de Bach point de salut voor hem, die geroepen is als onderwijzer en leider op te treden van het jongere aankomende muzikale geslacht!

Hors de Bach point de salut, voor den beoefenaar der toonkunst, die haar van eene ernstige en verheven zijde beschouwt!

Ik wil niet verder uitweiden over de hooge waarde van de werken van Bach; ik wil niet met u in het strijdperk treden over de vraag of de geest, die in die werken doorstraalt, slechts nog betrekkelijke waarde heeft voor den tegenwoordigen tijd. Ik zou slechts op eene zwakke wijze kunnen weergeven, hetgeen anderen reeds zoo uitnemend hebben aangetoond. Maar dit staat bij mij vast, Fantasio! Gij hebt nooit gekend die geheel nieuwe wereld, die de nauwgezette en voortdurende studie van Bach's toonwerken voor den beoefenaar der toonkunst ontsluit!

Gij waardeert niet op den rechten prijs, het religieuse element, dat in zoo hooge mate in die werken doorstraalt!

Gij hebt nooit de behoefte gevoeld, wanneer het u soms niet goed om 't harte was, in uw binnenkamer het klavier te ontsluiten en uw troost te zoeken in eene dier heerlijke en onvergankelijke preludiën of fugen van het Wohltempe rirtes Clavier, waarvaa Schumann met zoo groote vereering zegt: »S i e s e i e n dein taglich Brod!"

J. C. M. van Riemsdijk.

Het bovenstaande werd geschreven en ingezonden in de laatste week van Juli. Waarom ik niet vroeger tegen Fantasio's beschouwingen de pen opvatte, is aan de redactie bekend en behoeft hier niet nader te worden medegedeeld. Sedert verschenen in het nommer van 1 Augustus het artikel van den heer De Lange en het antwoord van Fantasio. Ik heb echter gemeend het door mij reeds ingezonden artikel niet te moeten terugtrekken te meer omdat de inhoud van het vervolg der Leekegedachten mij in mijne overtuiging versterkte, dat mijne karakteriseering van Pantasio's standpunt tegenover Bach en zijne werken niet onjuist is. v. R.

Correspondentie.

Aan Staccato: Uit den inhoud van dit nommer zal u blijken, dat het artikel van mr. J. C. M. van Riemsdijk, dat eerder ontvangen was, het uwe geheel overbodig maakt. Het zou u reeds zijn terug gezonden indien uw adres duidelijker opgegeven ware.

Aan J. P. uit Amsterdam. — Reeds dat gij u bij de redactie niet bekend maakt is eene reden om uw bijdraag niet op te nemen.