147

dezen avond was en, ook om de innerlijke waarde van de compositie, ten volle verdiende dat ze den volgenden avond herhaald werd; JSicolaï, wiens sHansken van Gelder", min of meer populair geworden bij onze liedertafels, luide en herhaaldelijk werd toegejuicht, ofschoon de uitvoering er van verre beneden de verwachting bleef, althans wat de koren betreft. De belangrijke tenoorsolo werd door den heer Eichholtz verdienstelijk voorgedragen, het orchest vervulde zijne moeilijke partij zeer braaf. Heinze dirigeerde zelf de reeds algemeen bekende en geliefde Aria uit zijn Oratorium dieAuferstehung en werd, dank zij de voortreffelijke voordracht van den solist, den heer Deckers, met dezen daverend toegejuicht en teruggeroepen.

Van de compositiën der feestdirecteuren hoorden wij alleen het schoone Pelgrimslied van Worp en stemden volmondig in met den bijval daaraan geschonken. Van Meyroos was een Welkomstgroet uitgevoerd die zeer werd geprezen en die daarom, gelijk zulks met dergelijke gelegenheidscomposities meestal geschiedt, op een deifeestavonden ook voor het grootere publiek had behooren te worden voorgedragen. Wij begrijpen niet waarom zulks is achterwege gebleven.

Hol zagen we alleen den volgenden avond. Zijne voor den eersten avond gekozeu composities voldeden ons het minst; het mag wel grootendeels aan de uitvoering te wijten zijn, die veel te wenschen overliet.

Die tweede avond bood oneindig meer muzikaal genot dan de eerste. De solo-liedertafels (als wij haar zoo eens mogen noemen) hadden zich ontzien, waren na afloop van het eerste concert behoorlijk ter ruste gegaan (gedeeltelijk eerst voor dezen avond gekomen) en zongen, — met uitzondering van Apollo uit Amsterdam die door het Comité niet had moeten worden toegelaten reeds om de keuze van den »Wein-Galop", — allen zeer verdienstelijk. Bezield en aangevuurd door hunne directeuren en in het bewustzijn dat er eene reputatie te verliezen of te behalen was, deed elkeen naar zijn beste vermogen.

Het meest geacheveerde bood Amphion uit Botterdam (Directeur Heyblom); het krachtigste, muzikaalste Amstels Mannenkoor (Dir. Hol). Bewonderingswaard was de uitvoering van ÏTijmeeg's Mannenkoor (Dir. J. Heinreich), vooral met het oog op zijn betrekkelijk klein ledental; Oefening en uitspanning (Dir. van Paeschen) handhaafde haren ouden welgevestigden roem.

Treurig was het met de svoordragten der gezamenlijke liedertafels" op dezen avcnd gesteld; de zangers moesten, in moreelen zin, op het orchest gesleept worden, en (wij wezen er reeds op) nauwlijks een vierde gaf gehoor aan de oproeping die door fanfares geschiedde. De Feestdirecteuren schenen daarop voorbereid en kozen zulke nommers van den eersten dag, die door de afwezigheid van een groot aantal zangers niet te veel zouden te lijden hebben. Coenen's Stem der Zee voldeed ons nu bijna nog beter dan op den vorigen dag, omdat de schoone instrumentatie blijkbaar op een niet al te talrijk kooipersoneel berekend is; bij de Aria uit Heinze's Auf erstehung heeft het koor slechts weinig te zingen en komt alles op den solist aan. Ondanks de voortreffelijkheid waarmede de heer Deckers deze Aria (zijn cheval de bataille) zingt, willen wij toch niet verzwijgen, dat wij aan zijne natuurlijkere voordracht van vroeger de voorkeur geven boven de meer théatrale die hij zich eenigermate begint eigen te maken in den laatsteu tijd. Aan het publiek hinderde dat wel is waar niet en dit beloonde, naar verdienste, met herhaalde terugroeping zijn voordracht.

Onder het wuiven der banieren, de een noch prachttiger dan de ander, eindigden beide concertavonden met

het zingen van ons Wien Neerlands bloed. Daarna begaf men zich in den tuin of verlustigde men zich met den dans.

In een afgezonderd hoekje van den schoonen tuin zetten ook wij ons, na afloop van dat concert, neder en lieten wij al hetgeen wij gehoord en gezien hadden nog eens aan onzen geest voorbijgaan. Van een muzikaal standpunt hadden wij geenzints het gevoel van bevredigd te zijn. Behalve dat deze of gene, die het nog niet vernomen had, thans gelegenheid gehad heeft zich te overtuigen van het muzikaal scheppingsvermogen onzer landgenooten en versterkt werd in de overtuiging, dat er in menige stad van ons vaderland goede zangkrachten aanwezig en dat die krachten, door kundige mannen geleid, ook tot schoone uitkomsten te brengen zijn, heeft het feest niet beantwoord aan hetgeen men van een zangersfeest verwachten mocht en moest. De hoofdzaken waren toch, naar ons inzien, de voordrachten der gezamenlijke liedertafels en men had het volste recht te verlangen, dat het zwaartepunt daarin te vinden zou zijn. Elk zanger moest het programma van den eersten dag om zoo te zeggen uit het hoofd hebben kunnen zingen ten einde zijne aandacht uitsluitend op den directeur te kunnen vestigen; geen hunner had afwezig van de repetitiën moeten blijven, en liever hadden de directeuren zich met een koor van honderd goed geoefende zangers moeten tevreden stellen dan toe te staan dat er éen enkel lid van den Bond medewerkte die de repetitiën had verzuimd; de feestdirecteuren hadden eenige maanden vooraf een bezoek aan de verschillende liedertafels moeten brengen en zich met de directeuren en zangers moeten verstaan over de tempi, enz. enz.; zij hadden zich moeten overtuigen dat de opgegeven stukken duchtig geoefend en goed gekend waren 1; er had meer orde bij de opkomst der zangers moeten heerschen, ten einde het geduld van het publiek niet op zulk een zware proef te stellen als vooral den tweeden avond, in eene gloeiend heete atmospheer het geval was; men had moeten annonceeren welke stukken er op den tweeden avond voor de gezamenlijke voordrachten waren gekozen, zoowel ten behoeve van de zangers als van de aanwezende componisten

1 Wij sluiten ons geheel aan hij 'tgeen de „Tonhalle", opblz. 459 van dezen jaargang, bevat in betrekking tot het groote muziekfeest op 24—29 Juni jl. te New-York gehouden.

„Dat het den bestuurders van het feest heilige ernst is om met de muziekuitvoeringen eer in te leggen blijkt uit de volgende bekendmaking, „Aan de duitsch-amerikaansche zangers," welke in een Nieuw-Yorksch blad aan de toonkunst gewijd, is opgenomen: „De bondsdirecteur Paur en de bondsvoorzitter Theodor Heidenfeld hebben de inspectiereis naar Baltimore en Philadelphia, door het reglement voorgeschreven, volbracht. Deze heeren waren zeer voldaan met de oefeningen der baltimoresche zangers; daarentegen bevonden zij dat te Philadelphia de repetities slecht bezocht werden en de vorderingen zoo onbeduidend waren, dat het bestuur van den Bond en de Bondscommissie het besluit genomen hebben den heer Paur ten tweede maal naar Philadelphia af te vaardigen. Wanneer dit tweede onderzoek even onvoldoende mocht blijken als het eerste is geweest dan heeft de heer Paur in last den zangers uit Philadelphia de medewerking bij de gezamenlijke uitvoeringen te ontzeggen; het onmiddelijk gevolg daarvan zou wezen dat zij dan ook niet zouden mogen mededingen naar de uitgeloofde prijzen.

Deze maatregel moge streng schijnen, hij is echter strikt rechtvaardig en wordt door het reglement van den Bond voorgeschreven. De gezamenlijke concerten en gezamenlijke koren maken het zwaartepunt uit van het geheele feest; zij moeten boven alles goed worden ingestudeerd. De zanger moet niet in den waan verkeeren dat hij het feest alleen bezoekt om er te genieten; hij moet er het zijne aan toebrengen. Wanneer men zoo ver komen mocht om het zingen geheel als bijzaak te beschouwen dan kan men gerust den titel „zangersfeest" achterwege laten en het volgende feest als „13e algemeene bierconventie" naar Philadelphia bij een roepen."