148

die nu het verdriet ondervonden, dat het publiek, voor I het grootste gedeelte althans, de zaal verliet als die | onbekende gezamenlijke voordrachten aan de beurt kwamen; men had den zangers vooral moeten herinneren, dat er ten opzichte van de toonkunst en hare beoefenaren nog menig vooroordeel te overwinnen is in ons vaderland en dat ook de Nederlandsche Zangersbond er naar streven moet om de achting en eerbied voor die kunst te helpen bevorderen en verhoogen.

Moge dit overzicht er toe bijdragen om, bij het gevoel hoeveel menigeen dier heeren in dit opzicht te kort gekomen is, tevens het bewustzijn te doen ontwaken van de verplichting die op hen rust om bij eene volgende feestviering goed te maken wat ze nu bedorven hebben. Wij hebben door. beschaafde inwoners van Arnhem, even als door vreemdelingen, over dit feest hooren spreken en oordeelen op een toon die het hollandsch harte wee doet en die stellig ook de schuldigen treffen zou als zij dien vernomen hadden.

Het volgende feest zal, zoo luiden de berichten, te Utrecht worden gehouden in 1873, onder directie van de heeren Hol en Heinze.

Wij mogen niet eindigen zonder een woord van lof te brengen aan het orchest van den heer Stumpff zoowel voor de begeleiding der verschillende zangnommers die, met weinig uitzonderingen, verdienstelijk te heeten was, als voor de goede uitvoering der ouvertures van Weber (Jubel Ouv.) en van Mendelssohn (Ruy Bias) onder leiding van de feestdirecteuren. Maar bovenal geldt die lof den heer Stumpff zelf wiens harmonieorchest met de Dunkler'sche kapel wedijveren kan, niet alleen wat samenstelling, maar ook wat ensemble en kracht betreft. Met onvermengd genoegen hoorden wij G-ade's vierde Sinf onie en Glück's ouverture Iphigenie, om van andere nommers niet te spreken, op uitmuntende wijze ten gehoore brengen.

Dat de militaire muziekcorpsen van de kapelmeesters Knoll en Budersdorff door zulk een orchest in de schaduw gesteld werden is te begrijpen; hunne voordrachten waren echter niet geheel zonder verdienste.

IDEËN OVER MUZIEK EN MUZIKALE TOESTANDEN. I.

Men heeft genie of men heeft het niet.

Men heeft talent of men heeft het niet.

Men is muzikaal of men is het niet; enz. enz.

Deze en dergelijke eigenschappen zijn het gevolg van bepaalde vormverhoudingen welke reeds bij de geboorte van het individu tusschen brein en zintuigen bestaan. Even als in den kiem der vrucht reeds de vorm van den boom aanwezig is, evenzoo ligt bij het ontstaan van het individu reeds zijne toekomstige vormverhouding in het embryo opgesloten; en, even als de boom, naar mate hij in meer of min geschikten bodem en meer of min gunstig ten opzigte van licht en lucht geplaatst is, welig opgroeit of allengs verkwijnt, evenzoo zal het genie, of talent in 't algemeen, of de muzikale of iedere andere soortgelijke aanleg in 't bijzonder, of ontluiken en opwassen of allengs verzinken.

Maar iemand genie of talent inpompen gaat niet en beproeven om iemand die niet muzikaal is, par force van vlijt, of welken dwang ook, muzikaal te doen worden is, wat men noemt, den moriaan geschuurd.

Een bewijs daarvan is het zoogenaamde volksgezang hier te lande. Naar mijne overtuiging zal dit blijvend schipbreuk lijden — althans volgens de broeikastmethode van het verplichte zangonderwijs op de scholen.

Ik heb nog nimmer w ij n gedronken van druiven uit het West-(Monster)-land.

Niettegenstaande de dagelijksche ondervinding sedert menschengeheugen klaarblijkelijk heeft aangetoond, dat muzikaal maken, of talent, genie inpompen voor een of ander kunstvak, een fictie is, gaan dagelijks een tal van individuen voort met te meenen, dat men door het spelen van zoogenaamde klassike muziek eindelijk ook wel muzikaal zal worden. Zij verkrijgen, wel is waar, een tal van namen en stukken, zoo al niet in 't gehoor, dan toch in de vingers, ja soms zelfs in 'tgeheugen; doch de term: «muzikaal zijn", blijft steeds zonder toepassing op hunne wijze van de toonkunst te behandelen. Eindelijk zijn zij vroeg of laat ten einde raad en werpen zich dan op als critici, naar aanleiding namelijk van wat zij op gezag van anderen dan mede aannemen en wier, soms niet zuivere, oordeelvellingen zij zoodanig overdrijven, dat het al spoedig duidelijk wordt hoe zeer onbepaald en scheef hun eigen oordeel is.

Ik heb nog nimmer wijn gedronken van druiven uit het Monsterland.

Men kan oogenblikkelijk de proef nemen door aan zoodanigen bij wien men vermoedt dat zeer zelfstandig oordeel bestaat, een of ander stuk, dat men overtuigt is dat hij niet kan kennen, voor te spelen of te doen voorspelen zonder den naam van den auteur te noemen — en men zal — zelfs al wordt die proef bij sommige mannen quasi van het vak genomen — verbaasd zijn hoe erg of de bal misgeslagen wordt.

Eene mijner beste élèves, eene dame die eene zeer groote hoogte op het gebied van de toonkunst, zoowel als uitvoerende als ook als componeerende bereikt heeft, maakte onlangs de zeer juiste en zeer ter overweging aan te prijzen bedenking: »of het niet in alle opzichten wenschelijk zou wezen om, ten einde een meer algemeen onbevangen en zuiver oordeel te erlangen, de muziek uit te geven zonder er den naam van den componist bij te voegen?"

Ik houd mij overtuigd dat % van hetgeen men nu prijst zou achteraf geschoven worden en 2/3 van hetgeen nu buiten acht blijft op den voorgrond zou komen. Niet alleen op het gebied van de toonkunst, maar op elk ander gebied van kunst is dit zoo. Zoo is mij, om eene eigen gemaakte ondervinding mede te deelen, nimmer iets erger tegengevallen dan de werken van G-oethe toen ik, gedurende een tijd, het er op gezet had deze zoo veel mogelijk allen te willen lezen; ik heb er bepaald mede moeten ophouden om niet al den eerbied, die een paar van zijn voornaamste werken bij mij hadden opgewekt, te verliezen. Men zal wellicht zeggen dat de schuld aan mijn geduld lag; maar ik kan het niet helpen: iemand die het geduld zou hebben om die gestadige zelfverheffing, die uit Goethe's schriften iemand te gemoet komt, te kunnen billijken en verdragen, moet of een dweeper of een suffer wezen.

Intusschen meen ik ook dat wanneer men den meest voor klassike muziek gestemden mensch achtereenvolgend de werken van J. S. Bach zou voorspelen, hij, al ware hij een nog zoo warm (sic) voorstander van diens muziek, niet in staat zou wezen die eenzelvige wijze van de melodiën op te vatten en te bewerken langer dan een zeer beperkten tijd zou dulden; tenzij hij op het muzikale gebied een dweeper of een