164

"werkt hadden om het genie te huldigen, en aan zijn geest eene waarneembare gestalte te verleenen.

Onvergetelijk blijven die dagen voor allen, wien het gegeven is geweest, het feest bij te wonen en het kunstschoon met volle teugen te genieten. (Slot volgt.]

BEOOBDEELINGEN. Joh. J. H. Verhulst. Pius-cantate, woorden van dr. H. J. A. W. Schaepman, voor mannenstemmen, solo en koor, met orkest. — Klavieruittreksel door den componist. Amsterdam , bij Th. Boothaan & Co., 1871. Prijs, klavieruittreksel ƒ2.50. Zangstemmen ƒ2. Het verschijnen van een nieuw werk van Verhulst is zeker eene aangename gebeurtenis voor zijne vereerders en zijne vele kunstvrienden. Het werk, dat voor ons ligt, heeft zijn ontstaan te danken aan het 25jarigjubilaum van Paus Pius IX. Wat den tekst van dr. Schaepman betreft, deze onderscheidt zich door eene taal, rijk aan dichterlijke beelden, en is dus uitnemend geschikt voor muzikale behandeling. Daardoor heeft hij veel voor boven de meeste gelegenheidscomposities.

Verhulst heeft dan ook met talent in dien breeden stijl, dien wij sedert lang als den zijnen kennen en waardeeren , een zeer gelukkig gebruik van den tekst gemaakt. Hij zet met de eenvoudigste middelen kolossale massa's in beweging , en bereikt daardoor op vele plaatsen een schoon, plastiesch effect. De muzikale vorm is, als een gevolg van den fantasierijken tekst, vrij en los, en treedt voornamelijk te voorschijn door het gebruik van verwante toonsoorten. De componist heeft den gelukkigen inval gehad, het motief van het woord »Halleluja," als het ware als een draad te gebruiken, die alle deelen verbindt, en daardoor heerscht eene zeer weldadige eenheid in het geheele werk, waarvan het klavieruittreksel een omvang heeft van 65 bladzijden. De stemmen zijn meestal unisono behandeld, en weinig rhytmiesch gedacht. Zou de reden hiervoor wellicht te zoeken zijn in de korte tijdruimte, waarover de componist voor zijn werk te beschikken had, of heeft hij wellicht ingezien, dat deze schrijfwijze de eenig ware is voor het effect eener uitvoering in het Paleis voor Volksvlijt, daar de akoestiek van dit gebouw slechts het ontwikkelen van breede gedachten toelaat ? Bij een zoo intelligenten kunstenaar als Verhulst moeten wij de laatste onderstelling als de ware aannemen, want de indruk van het werk bij de uitvoering was hoogst gunstig , en overtrof dien van het klavieruittreksel verre. De compositie bereikt haar toppunt van vuur en bezieling in het Allegro non troppo 12/s D-moll; daar toch geeft de belangrijker en meer onrustige rhytmische vorm van het motief, ondersteund door eene zeer gelukkige en geagiteerde instrumentatie, eene passende dramatische werking aan de woorden : »zwart hangen de wolken op d'afgrond ter neêr."

Behalve de kooren bevat de partituur nog dankbare solopartijen voor tenor en bariton, en kleine soloquartetten, die geene moeilijkheden opleveren, maar voortdurend eene declamatorische voordracht, en met goede stemmiddelen toegeruste zangers vorderen. De firma Th. Boothaan en Co., heeft het klavieruittreksel autographiesch uitgegeven, zeer netjes en duidelijk.

Marius A. Brandts Buys, op. 17. Werkmanslied van Mr. J. N. van Hall. Mannenkoor. Utrecht, Louis Boothaan, 1871. Partituur ƒ 0.40, stemmen ƒ0.40. _ Eene bevallige compositie; keurig uitgegeven, en, bij eene goede voordracht, stellig dankbaar. Daar het werkje met het oog op kleine liedertafels geschreven

is, levert het geene moeilijkheden op; alleen de overgang van het laatste vers van C-mol naar B-dur is eenigzins hard. Het, lied zal zijn weg wel vinden.

G. A. Heinze.

Israel's Siegesgesang. Hymne nach Worten der heiligen Schrift fïïr Chor, SopranSolo und Orchester comp. van Perdinand Hiller Op. 151. Clavierauszug. Leipzig, Verlag von P. E. C. Leuckart,

Van dit werk is No. 8 (het laatste nommer) verreweg het beste, en behalve het nog al vloeiende No. 5 is ook No. 3 eene meer gelukkige inspiratie te noemen. Jammer dat volgens mijn gehoor dit nommer in de 4de maat van achteren af ontsierd wordt door P II waar men zoo gaarne een P V, of clan ten minste P VII0 zou hooren. Dergelijke onnoodige en geforceerde substituties vallen buiten mijn smaak en getuigen naar mijn inzien van eene poging om het nu eens anders te doen, dan men gewoon is; eene poging per se niet gezond te noemen en die ik met den naam van affectatie bestempel. Het is eene soort van nuffigheid waaraan een componist van den leeftijd van P. H. zich althans niet behoorde schuldig te maken. De overige nommers zijn nog al zwak en blijkbaar wat men noemt »gernaakt" ; en ofschoon ik den hoogsten eerbied heb voor den maker en diens technische bekwaamheid op het gebied der compositie, zoo zou ik veeleer verwachten, dat iemand van zóo uitstekende bekwaamheid, deze niet zou verbeuzelen, maar liever zou zwijgen wanneer hij niet wat meer belangrijks te zeggen had. Maar dit is nu eenmaal eene fout van den tijd: ce qui ne vaut pas la peine d'ètre dit, on le chante, is een waar woord dat heden maar al te veel behartigd wordt. Het is eene soort van reclame om onophoudelijk van zich te doen spreken, en vermoedelijk een gevolg van de concurrentie. Maar dan zou ik liever concurreeren met gepaste zwijgers dan met rammelende babbelaars ; want daartoe zich te verleenen is beneden de waarde van P. H. Verscheiden leemten in de zwakkere nommers zal ik liever niet aangeven ; men zal ze wel buitendien gewaar worden. Eömische Leichenfeier fïïr gemischten Chor und Orchester, von MaxBruch. Op. 34.

Behalve eenige prachtige orkestrale effecten vind ik in dit werk niets, dat naar eenig muzikaal denkbeeld lijkt. Onsamenhangende dictons volgen elkander in chaotische wijze op zoodat onduidelijkheid en verwarring de indrukken zijn die de hoorder er van zal wegdragen. Het is geen toonbeeld of beeld in toonen, maar een vormlooze klomp van geluiden — van prachtige, schitterend u tegemoet stroomende geluiden, — die met een onophoudelijk fracas u als muziek wordt opgedischt. Ik dank er voor en zou des noods liever knoedelsoep verkiezen boven dergelijke gebakken kost. Verbeeld u eene reeks van bijvoegelijke naamwoorden zoo hoogdravend als maar mogelijk is, maar geen enkel zelfstandig naamwoord en ook geen werkwoord — enfin geen zin. Ea ra wat is dat ?

David Koning.

het nederl andsch.e lied.

Van hoeveel gewicht voor de ontwikkeling van het volksleven het lied in de volkstaal is, werd reeds te dikwijls besproken dan dat daaromtrent een uitvoerig betoog vereischt zou worden. Echter schijnt die overtuiging in Nederland nog zeer weinig algemeen te zijn en zoo komt het ons niet overbodig voor om met nadruk de aandacht te vestigen op een nieuwe poging om het nederlandsche lied populair te maken. Het geldt de uit-