870

DE HOLLANDSCHE REVUE.

getallen-symboliek van het gebouw het cijfer twee voor het transept en het cijfer drie voor overige deel der kerk.

Resumeerende zij dus gezegd, dat de beteekenis van de Sint-Bavo in den algemeenen ontwikkelingsgang van de Nederlandsche, en in het j bizonder van de Hollandsche kerk-architektuur gelegen is in haar absolute eu relatieve afmetingen. Niet de détailleeriiig, maar wel het beloop en de verhoudingen der lijnen maakt de schoonheid van het gebouw.

De restauratie, sedert een dertig jaar geleden met ijver aan de kerk gedaan, heeft daaraan kunnen schaden noch baten.

Met de restauratie zelf, aldus verklaart de schrijver dan, kan ik mij echter slechts gedeeltelijk vereenigen. Dat ingrijpende herstellingen gedaan worden, is een zeer natuurlijk iets. Men moge het betreuren, dat de buitenbekleeding der lichtbeukmuren vernieuwd is met zandsteen, omdat daardoor de poëzie, die verweerde muren hebben, te loor gegaan is; in redelijkheid mag men zich daar niet tegen verzetten, omdat het behoud van de kerk er mede op het spel stond. Maar anders is het, waar het gaat over het bijbouwen en veranderen, wanneer dit niet kan geschieden volgens oude plannen en de fantasie van een modernen bouwmeester het ontbrekende in ouden stijl moet ontwerpen; psychologisch is dit een onmogelijke opgaaf. Meende het voorgeslacht een bouwwerk te moeten herstellen of bijbouwen, het werkte in zijn eigen stijl; het streefde niet naar een restauratie in stijl, academisch en wel. Is de Keulsche Dom, die voltooid moest worden in den ouden stijl, niet een waarschuwend voorbeeld geworden van negentiende-eeuwsche onmacht, zooals ze daar staat heel groot, vol stijleenheid, maar zoo dood, dat zij haar kunstbelang ingeboet heeft, als een tastbaar bewijs hoe oude vormen slechts nagemaakt, niet herschapen kunnen worden'?

Daarom kan ik niet ten volle loven de gevelverandering van de kosterswoning en het wegbreken van de meest oostelijke der kerkhuisjes om zoodoende bloot te leggen een der muren van de kerkeraadskamer, omdat de horizontale rechte gevellijst verbroken werd, die zulk een goed contrast maakte met de verticale lijnen van de kerk. En wat was het gevolg van het tweede ? Er is een streven om kerkgebouwen te ontmantelen van aangebouwde niet tot de kerken behoorende perceelen. Is brandgevaar de reden, dan kan ik mij er bij neerleggen; artistiek echter juich ik zulks niet toe, omdat — en dat is bij de Sint-Bavo in zeer sterke mate het geval — door de groote tegenstelling tusschen die lage huiskens en de hooge kerk, die kerk zelf nog veel rijziger schijnt dan zij inderdaad is. Trouwens onze middeleeuwsche bouwmeesters wisten heel wel wat zij deden door monumentale gebouwen niet als thans op te richten, vrijstaand, liefst op het midden van een plein, maar hen een plaats aan te wijzen zoo, dat hun schepping slechts van ter zijde gezien kon worden als decoratieve afsluiting van een ruimte, of ze te bouwen in een ;

complex van onaanzienlijke huizen, waarmede ze schril contrasteeren.

Daarom ook kan ik niet ten volle medegaan met hetgeen in de kerk geschied is. De restauratie heeft de Sint-Bavo te „rooinsch" gemaakt. Men begrijpe mij wel. Ik zou er vrede mede hebben als de kerk gebleven was in handen deikatholieken, die haar gebouwd hebben. Op zich zelf betreur ik het niet, dat elementen in middeleeuwschen stijl in de kerk gebracht worden, die men, hoewel ten onrechte, voor typisch „roomsch" houdt, waar de kerk zelf reeds een materialisatie van de katholieke beginselen is.

Sluitsteen met afbeelding St.-Bavo.

Ik stel mij hier echter louter op aesthetisch standpunt. Zonder het volmaakt roomsche te kunnen bereiken, is die richting uitgestuurd. De kerk is thans halfslachtig, half roomsch, half hervormd. Vergeten we niet, dat de kerk zonder eenig ornament, zonder eenige polychromie, met eindelooze witgekalkte muren, met vensters met wit glas ook haar charme had. Niemand heeft beter de picturale schoonheid dier onttakelde roomsche kerken begrepen dan Bosboom. Die charme is der kerk ontnomen, zonder dat een andere, een betere, de roomsche in de plaats kon treden.

In elk stadium echter, zoo verklaart de heer Enschedé ten slotte, is de kerk gebleven mooi, grootsch, forsch, indrukwekkend. Als een fiere, stoute reus verheft zij zich boven de daken van Haarlem, boven de bosschen en duinen van Kennemerland. In het hartje van Holland is zij gesticht als een nog immer tastbaar teeken van gewijde vroomheid onzer middeleeuwen, luide verkondigende wat middeleeuwsche godsvrucht ter eere Gods en zijne heiligen in de lage lauden aan de zee heeft weten te koncipieeren en heeft weten tot stand te brengen in den bouw van een godshuis.

Alvorens dit apercu van eenige der hoofdpun-