CAECILIA EN HET MUZIEKCOLLEGE

21

niet bestaan, zooals ik dit met cijfers aantoonde. Dit is alles, wat men tot heden omtrent de objectieve gronden zeggen kan. Als punt van uitgang heb ik dit objectieve deel niet kunnen overslaan: Thans komen we echter tot de subjectieve gronden, waarom alle halve trappen niet gelijk kunnen zijn. Deze leenen zich nu niet tot objectieve bewijsvoering. Er zijn intervallen, die scherper in het gehoor liggen dan andere. Bij de egalisatie der halve trappen, noodig voor het egaliseeren der verschillende toonaarden, lijden de eerstgenoemde intervallen natuurlijk evenveel als de laatste. Dit verdraagt het gehoor niet. Daarom moet de stemmer deze scherp in het gehoor liggende intervallen iets meer in hun waarde laten dan de zuivere egalisatie der halve trappen toelaat. Dit kan alleen geschieden ten koste van de minder scherp in het gehoor liggende, hetgeen gelukkig minder hinderlijk is. Dit is een zuiver subjectief, psychisch procédé, waarbij men geheel afhangt van de begaafdheid, de oefening en het toongevoel van den stemmer, die overigens een geheele reeks van andere muzikale eigenschappen missen mag, en dus geenszins behoeft te zijn wat velen „muzikaal" noemen.1) De taak van den stemmer is het nu, de grens te vinden tusschen het zooveel mogelijk in hun waarde laten van de scherp in het gehoor liggende intervallen en den eisch, alle toonaarden zooveel doenlijk onderling te egaliseeren.

Men weet, dat het stemmen volgens twee methodes geschiedt. De „temperatuur wordt gelegd" door middel van den kwintencirkel, of volgens de nieuwere methode van het accuraat temperen van het klein en ééngestreept octaaf met op- en afgaande kwinten en octaven, onder controle der groote tertsen, en vervolgens naar boven en naar beneden in octaven, over de geheele piano. Stemmen is dus

') Vgl. mijn opstel „Wat is muzikaal?" Caecilia, 15 October 1914,

systeemsgewijs, zaakkundig en subtiel schipperen. Daar er nu stemmers van alle graden zijn, wordt er in alle graden geschipperd. Ieder zal inzien, dat dit schipperen met een lange reeks psychische factoren samenhangt. Maar steeds is het ideaal een zoo juist mogelijk nemen van de scherp in het gehoor liggende intervallen, naast een zoo groot mogelijke egalisatie van alle toonaarden, waaruit weder volgt het zoo goed mogelijk wegwerken van alles wat vaste verschillen, dat zijn dus karakterverschillen, tusschen de verschillende toonaarden zou kunnen doen ontstaan.

Overziet men nu de geheele reeks der zooeven kort aangeduide factoren, en bedenkt men dat vaak een zeer goede, zelfs door een uitstekenden stemmer gestemde piano reeds den volgenden dag voor enkele muziekstukken minder bevredigt, dan meen ik zonder gevaar van tegenspraak te kunnen zeggen dat de onderlinge verschillen tusschen de verschillende toonaarden op de verschillende piano's, zooals men die pleegt aan te treffen, zóó grillig zullen moeten wisselen, dat er geen sprake kan zijn van zoodanige onveranderlijke, vast gelocaliseerde eigenaardigheden, als aan iederen toonaard, of zelfs maar enkele, dat vaste karakter zou kunnen doen toekomen, dat er door vele musici in wordt gehoord, en dat ik tot een psychische illusie heb gemeend te kunnen terugbrengen.

Het stemmen is aldus een zuiver subjectief procédé, dat overwegend psychische componenten bevat. De eenige manier, om het stemmen buiten het psychische te plaatsen, en over te brengen op physisch terrein, derhalve toegankelijk te maken voor eene voorstelling in cijfers, zou m.i. de volgende zijn.

1°. een groot aantal met fijn gehoor begaafde, als psychisch normaal te beschouwen, ervaren musici zou met groote meerderheid van stemmen een piano met zeer vaste stemming, onder allerlei atmospherische voorzorgen, en gestemd door een uit-