CAECILIA EN HET MUZIEKCOLLEGE

25

purperrood Mephistohoofd, met de kortgeknipte grijzende haren, droop het zweet in zijn stevigen nek. Het was een schouwspel om bij te lachen en te weenen tevens, Die kreunende, zwoegende klokkenist, ombulderd door een oorscheurenden chaos van geluid, ware ons potsierlijk en zijn slafelijk werk als een uiting van waanzin voorgekomen, hadden wij niet geweten, dat uit deze hooge schatkamer een weelde van mollige tonen naar beneden vlinderde".

Een levendige voorstelling dus, welke inspanning het M. S. verlangt, en waaruit blijkt dat het M. S. wel zwaar te bespelen is. Welke toonkunstenaar nu zal zijn handen hieraan wagen ? Welke toonkunstenaar zal er iets voor gevoelen in zulk toilet 60 of 70 Meter boven den beganen grond, in een tochtige torenkamer te zitten, zich op die manier af te beulen ? Ik zou tenminste de eerste zijn om er het bijltje bij neer te leggen als ik op die manier moest spelen. Vraagt men: zijn de effecten, dynamische schakeeringen, en het veelbesproken „gebibber" dan nier op het z.g. broeksysteem te maken? dan antwoord ik hierop volmondig ja; zelfs veel accurater en met veel lichter aanslag dan op het Belgisch systeem. Nu het Paleiscarillon een grondige herstelling ondergaat en alles vernieuwd wordt, zal de grootste zorg in acht worden genomen dat de klepels dicht bij den klokwand komen, en de doorslag der toetsen niet grooter is dan 6 of 7 c.M. (Reeds in 1910 heb ik dit laten toepassen). Misschien komt de heer Brandts Buys, als hij mij eens bezoekt op het Paleiscarillon, dan tot andere inzichten. Ik noem het gelukkig dat men te Rotterdam, in alle torens te Amsterdam, Enkhuizen (met het ongelukkig pianoklavier), Amersfoort enz. het broeksysteem heeft aangebracht, en de daar geplaatste klokkenisten deelen mijn meening. Dat men hier „vrijwel geen carillon kan spelen" is een misplaatste uitdrukking. Ik heb verschillende onzer klokke¬

nisten ') hooren spelen en zoo dat ik dacht: waarachtig, laten de Belgen 't maar verbeteren. Gelukkig dat een buitenlander dan nog anders over ons denkt, waar Gorham Rice schrijft in zijn „Carillons of Belgium and Holland" (zie pag. 182) „The Carillon in the royal palace consists of 37 bells by F and P. Hemony, 1664, arranged in two tiers, the upper consisting of the largest bell (of 6,160 pounds) encircled by the eight next in size and the lower consisting of the remainder. The keyboard is only about twelve feet below the bells. This arrangement and the good condition of the mechanism enables the Carillonneur J. Vincent, to produce effects almost as fine as those of good Belgian players".

Ook Denijn zelf laat zich in veel gunstiger zin over ons uit. (Zie „Telegraaf" 18 October 1915). Ook durf ik gerust te verklaren dat „Wat in België bereikt is" in Amsterdam al sinds 1910 is bereikt, getuige de honderden toehoorders die hun belangstelling toonen bij de bespelingen op Kerstavond, Paaschmorgen en de zomeravondconcerten, ook al is de plaats minder gunstig dan te Mechelen.

* * *

[Ja, sommige klokkenisten krijgen en kregen 't warm, raken en raakten haast buiten adem bij hun spel. Sommige pianisten ook, en niet de minste. Nemen en namen die dus blijkbaar vleugels met buitengewoon zwaren aanslag? Of zouden wij 't verschijnsel naar 't vertolkte moeten beoordeelen en overigens niet zoozeer te doen hebben met een quaestie van instrument als met een van temperament?

Klokkenklavieren verschillen evenwel in aanslagzwaarte veel meer dan snarenklavieren. Maar het onderscheid ligt minder in 't verbindingenstelsel dan in de niet door veeren of tegenwichten annuleerbare

') Hier stonden eenige namen; het scheen ons beter er geen te noemen. Red.