26

DE VEREENIGDE TIJDSCHRIFTEN

massagrootte der klepels. De laagste klokkenspeltoon, c volgens het beiaardklavier, is bijvoorbeeld in Mechelen groot GES, in Arnhem groot A S, in Amsterdam op het Paleis, naar een mij voor eenige jaren gezonden bericht, klein ces, in Nijkerk klein es. De klokken GES, AS, ces, es wegen te Mechelen 8884, 6000, 3000 en 1201 K. G.; hun klepels 250, 190, 125 en 46. Zulke getallen hebben voor de verhoudingen van aanslagzwaarte meer beteekenis dan de mechanismen.

Denijn heeft ook de logge klepels der pedaalklokken handelbaarder gemaakt en aan het voetklavier daartoe de hefboomsoort van het handklavier gegeven, met den last tusschen den steun en de kracht. De lange pedaaltoetsen van het orgel hebben bij het klokkenspel geen nut omdat het neerhouden met voetenwisseling op een toets daar geen zin heeft. De „zware klompen" van de dichterlijke beschrijving zijn de blokken der boventoetsen van het pedaal (equivalenten der zwarte) oogenschijnlijk zwaar, in werkelijkheid alleen hoog genomen voor onbekrompen diepgang. Later heeft Denyn de pedaaltoetsen evenals de manuaaltoetsen in twee rijen gemaakt en dus de blokken doen vervallen.

Men kan den aanslag verlichten door inkrimping van de klepelslagwijdte. De heer Vincent wenscht zoo ver mogelijk te gaan in het aanwenden van dat bedenkelijke middel — iets als een steeds neergedrukt, nooit los te laten tweede pianinopedaal, dat immers de hamers dichter bij de snaren brengt. Het tuimelaarstelsel zou zich tot een precies verkleinen der klepelbeweging beter leenen dan het broekstelsel, want de lengte van een hefboomarm is naar believen te bepalen maar met de plaats waar de broekstelseldraad (die den klepel schuin aan een vast punt gebonden houdt) omlaag wordt getrokken, evenmin trouwens dat vaste punt zelf. De voorstanders van het tuimelaarstelsel wil¬

len echter geen gemak ten koste van schakeeringsvermogen.

Schakeeringsvermogen was het dat Burney naast virtuositeit in de praestaties van den achttiend'eeuwschen Amsterdamschen klokkenist bewonderde toen hij schreef: I never heard a greater variety of passages in so short a time; he produced effects by the pianos and fortes and the crescendo in the shake, both as to loudness and velocity, which I did not think possible upon an instrument that seemed to require little other merit than force in the performer. Lijkt dit niet aangehaald uit een verslag van een hedendaagsche Vlaamsche klokkenbespeling ? Hooren wij niet zelfs ook al dat befaamde tremolo?

Schakeeringsvermogen en virtuositeit zijn de hoedanigheden waarin Denijn's volgelingen andere beiaardiers ongetwijfeld overtreffen. Moet men nog vragen of het wel geloofelijk is dat zij het broekstelsel verwerpen uit belustheid op noodeloos gezwoeg en zonder kunstenaarsreden?

Vordert wat zij voordragen geen — overigens door hen nooit geschuwd — uiterste van energiespanning, dan zwoegen zij niet op het door Denijn verbeterde speeltoestel der öök van het broekstelsel afkeerig en misschien wel eenigszins deskundig gebleken Hemony's, als men bij Gemeentewerken bedenkt dat tuimelaars assen hebben en wat assen behoeven om niet stroef te gaan en te verroesten.

Vindt men die zorg te lastig?

Het is onaannemelijk.

Maar hoe verklaren wij dan het ergerlijke feit dat telkens weer bij 't plaatsen of vernieuwen van een klokkenspel het door zóó velen, zóó bevoegden verworpene, zóó dikwijls met onweerlegd betoog in het openbaar afgekeurde stelsel wordt toegepast alsof er nooit over was gesproken, en geschreven, alsof nooit iemand op een onpartijdig onderzoek, een vergelijkend beproeven door pianisten, had aangedrongen?