CAECILIA EN HET MUZIEKCOLLEGE

35

de vorige of volgende verschillend, in wezen met deze één geheel uitmaakt (voorhoudingen en wisseltonen met hun oplossingen enz.): doch er is op zichzelf een neiging bepaalde intervalschreden min of meer over het hoofd te zien. We kunnen dit verschijnsel het best bestudeeren aan accoordbrekingen, omdat daar voorhoudingen enz. uitgesloten zijn. In de accoordbreking:

in Bach's bekend preludium c gr. terts uit het „wohltemperirte klavier" worden rhythmisch twee groepjes waargenomen, een van 5 zestienden en een van drie. Beide zijn stijgend en we verwaarloozen het hen verbindende groepje:

[Een verdeeling in twee groepjes van vier, gelijk men helaas dikwijls hoort, en dat nog wel met betoning telkens van de eerste der vier zestiende, is rhythmisch volkomen onjuist en daardoor muzikaal doodend voor dit meesterstukje].

De rhythmus van de accoordfiguratie in de laatste twee maten heeft men zich aldus te denken:

dus 5 + 3 i- 3 + 3 + 2 zestienden en 5 + 3 + 3 + 2 + 4 zestienden. N.B. in de laatste rhythmus valt ook de slotnoot die in de laatste maat thuishoort, niettegenstaande de sprong naar boven d1 c2

worden de vier noten f' e' d' c2 als een dalend fragment opgevat. Dergelijk in een hooger of lager octaaf overspringen komt bij Bach zeer vaak voor en geeft aanleiding tot verrassende wendingen. De verbindingen van deze groepen worden door ons rhythmisch opvattingsvermogen alle verwaarloosd. Opmerkelijk is het conflict tusschen de vierkwartsmaat en den rhythmus der accoordbreking en voor een groot deel ontleent het zijne bekoring aan deze in 't verborgene wevende rhythmiek.

§ 13.

Dat in de beide slotmaten, hoewel in het begin zes noten in dezelfde richting gaan, men rhythmisch 5 + 3 en niet 6 + 2 voelt, is ten deele gevolg van het feit dat de verdeeling 5 + 3 gedurende alle voorafgaande maten heeft geheerscht. We zetten — en hier is een wet van onzen rhythmischen aanleg — een éénmaal opgevatte groepeering zoolang mogelijk voort.

§ H.

Doch slechts ten deele — zooals gezegd .— is dat een gevolg van genoemde wet, er is ook een melodische reden.

Bij onze interpretatie geven de begintonen der rhythmische groepjes de melodie

Bij de verdeeling 6 + 2 der eerste 8 zestienden zou dit de melodie geven:

De herhaalde toon, vooral in de eerste maat, is niet fraai.

§ 15-

Lang niet altijd is zelfs bij Bach de