CAECILIA EN HET MUZIEKCOLLEGE

39

Muziekbespreking. De Vereeniging voor Nederlandsche Muziekgeschiedenis geeft zoowaar aanleiding tot een Sinterklaas-bericht. Zij bracht iets dat in ons land eigenlijk iedereen moet hebben die wat voelt voor het opwekkendste van ons volksleven, stellig ieder die daarenboven noten leest en natuurlijk ieder die piano speelt. Hier hebben wij den Cragnignon, den Schuttersmarsch van het kasteel Wylré, het Boerencarré, genaamd Mie Katoen, de Geldersche dansen, waarbij Driekusman, Ik en mien Mêke noar Hoksbarge goat, en Riepe-riepe-garste, wijzen van allerlei slag en afkomst, maar door en door Nederlandsch van kleur en geur geworden en 't gebleven zooals Röntgen ze tot kloeke stukken zette, met samenvoeging, toonaardwisseling bij herhalingen, een zeker niet van den dorpsspeelman overgenomen harmonie hier en daar en waarschijnlijk steeds vrije, nooit nagebootste begeleidingsvormen, maar zonder karakterverbastering. Hij bezorgde geen afzonderlijke wetenschappelijke meedeeling der melodieën; dat kan iemand wel een beetje spijten, maar 't hindert weinig: men onderscheidt haast overal gemakkelijk zijn gegevens en zijn vondsten. Wat honderden van hemzelf hoorden bij de Lentefilm en wat nu, laat ons 't hopen, in duizenden huiskamers zal klinken, maakte hij met een plezier dat zeer kennelijk en aanstekelijk is. Het worde genoten. Moge dan niemand verzuimen ook D. J. van der Ven's onderhoudende studie ter inleiding te volgen, waardoor men veel aardigs en verwarmends te weten komt. En meteen schenke men belangstelling aan de genootschapsuitgavenlijst op den omslag. Wel zullen helaas weinigen zich een volledigen Sweelinck aanschaffen voor 108 gulden of een Obrecht voor 90, maar de Vereeniging biedt ook menig onkostbaar en voor alle muzikaal ontwikkelden verheugend bezit. Bovendien kan men haar steunen door donateur te worden;

dat is als men van haar koopt voordeelig, en daartoe wordt de weg gewezen. Zij heeft het noodig. Men helpe haar uitmuntend en, gelijk nu weer zoo duidelijk blijkt, volstrekt niet enkel voor geschiedkundigen bestemd werk bevorderen.

Op een ander terrein ontgon F. Pijlman iets van onze muziekschatten; hij verrijkte de koorbibliotheek van het Chr. Maandblad De Harp met zeer geslaagde bewerkingen van de kerstliederen Een seraphinsche tonghe. Herders, hoe, ontwaakt gij niet, Maria's Lofzang (naar Voetius) Zacharias' en Simeon's Lofzang (volgens de berijming van het achttiend'eeuwsch kunstgenootschap Laus Deo, Salus Populo. Zijn behandeling is eenvoudig maar niet alledaagsch, misschien het eigenaardigst in de pastorale, met helderzachte driestemmige deelen op wisselend tenoren bas-fundament en met een begeleidend volksch Gloria-melisma, dat terecht een naieve kwintenparallel niet vermijdt. De stijl past gewoonlijk goed bij den verschillenden ouderdom der wijzen; alleen mochten in Maria's en Simeon's Lofzang en paar duurdominantaccoorden minder zijn. Overal merkt men de vocale klankvoorstelling van een met welluidendheidszin, gevoel en fantasie begaafden ervarene. Dezelfde hoedanigheden heeft een eigen compositie, Kerstmis, die meer vergt, vooral van de sopranen en tenoren, maar ook betrekkelijk veel eischen mag. De tekst, een waardig gedicht dat van overpeinzingsdonker tot blijheidslicht gaat, is van H. J. Smit. Een door hem geschreven soortgelijke meditatie voor Advent bewerkte Pijlman tot solo met orgel. Kerkconcertgevers kunnen een repertoirewinst vinden in dit zangerige lied, dat ook door declamatorische zeggingsuitdrukking treft, al zou het begin „Steeds dieper dringt het heimwee door in al de voegslen mijner ziele", dat met een accoordendaling in d mol van a tot a nog juister ware voorbereid als de reeks geen duurdominanten