CAECILIA EN HET MUZIEKCOLLEGE

59

van de Eruditio-concerten te Rotterdam onder Gernsheim. Edoch: er valt nog meer te vertellen, ik ben met den staat van dienst nog lang niet klaar. Toen het Residentieorkest in het leven geroepen werd, nam Verhallen de plaats van solo-altist in en hij is tot 1909 als zoodanig werkzaam gebleven; in die jaren heeft hij ook met Hack en Voerman en van Isterdael het Haagsche Kwartet gesticht. In 1909 werd Verhallen naar Rotterdam geroepen als directeur van de Stafmuziek, een corps dat onder zijn leiding tot een belangrijke hoogte gekomen was, toen het tot ieders spijt verdwijnen moest.

Wanneer ik er nu nog bij vermeld dat Verhallen sedert 1905 leeraar is aan het Kon. Conservatorium voor muziek te's-Gravenhage en tot de populairste juryleden behoort bij zang- en muziekconcoursen, dan mag ik overgaan tot het noemen van Verhallen's composities, waaronder veelgezongen Mannenkoren, aardige liederen, een Andante voor Strijkkwartet, kleinere stukjes enz. Maar vooral moeten de Operafantasieën genoemd worden, die Verhallen voor zijn orkest gemaakt heeft en waarbij er zijn, die in het genre eenvoudig meesterstukken mogen heeten, die zoowel Verhallens groote vakkennis als zijn fantasie, zijn compositie-vermogen duidelijk bewijzen. Een volijverig man, wien het werken vreugde is, die altijd belangstelling toont en welwillend is voor jongeren die hun weg nog moeten banen; en uit eigen ervaring weet ik dat Verhallen een beste, betrouwbare collega is; hem breng ik gaarne een gelukwensch op zijn verjaardag. w. L. uiiiHuniiifliiiiiiiiiiiiiiiuijiuiiuiiiiiiiiiniiiiiuiiw

Tijdschriften. De redactie van Muziekwarande belooft een aantrekkejijken derden jaargang en vraagt geabonneerdenwerving, zij kan wegens de bezwarende papier- en drukkosten het tijdschrift nog niet uitbreiden maar verzekert dat het veel belangrijks zal brengen, ook het een en ander van Neder¬

landers (of zooals wij zouden zeggen NoordNederlanders) en meer illustraties. Het nummer heeft op den omslag Jef van der Meulen's portret, en E. de Vynck Jr. roemt de sterke persoonlijkheid en de vormschoonheidsliefde van dezen toondichter, die veel deed „tot ontvoogding en loutering van den muziekzin der klasse waaruit hij gesproten is." Als voorbeelden zijner kunst worden orkestintermezzo's der dramatische werken Den Vlasgaard, Le Dolmen, Liva, Heer Halewijn geprezen met aanhaling van hoog waardeerende beoordeelingen, ook Fransche, verder zijn overture Keizer Tiberius, zijn symphonisch gedicht Sheherazade, zijn Benoit verwant volksoratorium Pro Memoria, zijn wereldsch Réquiem, Ons Forum, De Arbeid, Le nouveau Messie. Na korte herdenking van Reyer, als een overgangsfiguur, volgen: een philippica van Ch. de Neve tegen verouderd en dor muziekonderwijs, een pleidooi van Eug. de Ridder voor beter ingerichte Vlaamsche muziekavonden- en feesten, waartoe men een beschrijvende lijst van geschikte composities, ook ongedrukte, moest hebben, een boutade van Mr. C. P. van Rossum over grofheid en romantiekgemis van hedendaagsche concertpianisten, een zangtekst van Jos. Weyts, Het Angelus in Vlaanderen. Dan komen uitgavenbesprekingen met betrekkelijken lof voor drie naar dit oordeel eenigszins Heller-achtige klavier-„Fantasia's" van Fl. Alpaerts, erkenning van veel goeds in een nieuwen bundel van Wilford's verzameling Het Vlaamsche Lied, een paar aanmerkingen op een overigens hartelijk welkom geheeten zestal liederen van A. Moortgat, hulde voor twee bij den componist Bern. D'Hooge, Minrebroedersklooster te Lokeren verkrijgbare kerstzangen met orgel, Adeste fideles en In harde krib, gelukwensch aan L. Lambrechts wegens een opstellenreeks Het zingende Vlaanderen (over muziek en musici), bewondering van Pfitzner's door Fürstner ter recensie gezonden jongste liederen. — Onder den