104

DE VEREENIGDE TIJDSCHRIFTEN

Keitic Lament van Foulds, met solo voor violoncel; Wales met een marsch van E. German; Ierland met een Iersche wijs uit het graafschap Derry door Percy Grainger bewerkt; Frankrijk met een dans uitA7ai'/a(La Source) van Delibes; België met een bewerking door Arthur de Greef van een oud Vlaamsch lied ,,D'eenzame roos."') Als no. 7 kwam Holland aan de beurt met van Anrooy's „Piet Hein" („on the old Netherland's Sea-Song"); als no. 8 Duitschland met Weingartners bewerking van Weber's „Aufforderung zum Tanz." Na de pauze Oostenrijk met J. Strauss' Blaue Donau-wals, waarop volgden Hongarije met een rhapsodie van Liszt, Italië met het intermezzo uit Cavalleria, Spanje met een Spaansche dans door Moszkowsky meegebracht van een reis, Noorwegen met een dans van Grieg, Zweden met een praeludium van Jarnefeldt, Finland met Sibelius' „Valse triste", Rusland met Tschaikowsky's ouverture „1812" en tot besluit Zuid-Afrika met „Botha's Boys' March" van Theo Wendt.

Het tweede der vier concerten bracht vóór de pauze, die doorgaans een kwartier duurt, Beethoven's .Ecrmonf-ouverture en Glazounoff's 4e symphonie, na de pauze Bach's Chaconne in D mineur voor orkest bewerkt door den Rus Maximilian Sternberg, het voorspel van het 3e bedrijf van Die Meistersinger, en de „Beni Mora"suite (twee dansen met een Finale) van den Engelschen componist Holst, en Rimsky-Korsakoff's „Capriccio Espagnol."

Het derde concert begon metDvorak's ouverture „Carnaval". Zij werd gevolgd door het Allegretto en Presto uit Beet-

') D'eenzame roos. Ik ken een roos in *t groene veld. Aan d'eenzaamheid gewend. Die door den storm wordt neergeveld In 't midden van haar lent. Dit lot is aan de maagd besteld Die de liefde niet erkent.

hoven's 7e; dan kwamen a. Rabaud's voor klein orkest geschreven „Poème Virgelien" en b. Debussy's „Prélude a 1'Aprèsmidi d'un faune," en vervolgens Thema met zes variaties van E. German; na de pauze Sibelius' Finlandia", vier deelen uit Glazounoff's „Scènes de Ballet," Grieg's „Letzter Frühling'' voor strijkorkest en Tschaikowsky's suite „The Sleeping Beauty" (Dornröschen).

Het vierde en laatste concert was een zoogenaamd Ballot-Concert: d.w.z. dat de aanwezigen uit opgegeven werken van hun voorkeur konden doen blijken door opsteken der handen. Voor het eerste nummer werd de keuze gelaten tusschen de ouverture Zampa en Guillaume Teil; voor het {weede tusschen Grieg's „Peer Gynt"-suite en Tschaikowsky's „CasseNoisette"; voor het derde tusschen Handel's Largo, met vioolsolo, en een Andantino voor strijkers van Mozart; voor het vierde nummer tusschen een wals uit Delibes' „Coppelia" en „Humoreske" van Dvorak; voor het vijfde tusschen een potpourri uit Faust en een uit La Bohème. Na de pauze liet men het publiek kiezen tusschen Tschaikowsky's Jouverture „1812" en twee Caucasische schetsen van Ivanoff, directeur van het Conservatorium te Tiflis; tusschen Foulds' „Keitic Lament" en Sibelius' „Valse triste"; tusschen de Serenata van Moszkowski en Offenbach's Barcarolle; tusschen „Bee's Wedding" van Mendelssohn en „Traumerei"vanSchumann: tusschen potpourri's van Sullivan's Mikado en Gondoliers. Het concert werd besloten met het Engelsch volkslied.

Aan de redactie van het prrgramma is veel zorg besteed en het verraadt een kundige hand, al zal men het niet altijd eens zijn met de uitspraken die er in voorkomen. Het orkest telt ongeveer 40 a 45 leden; solo-viool is J. Spink, solovioloncel Eric Leftarich (die bijzonder geroemd wordt). Wat den dirigent aangaat zijn naam duidt voldoende zijn Duitsche