132

DE VEREEN IGDE TIJDSCHRIFTEN

vroegere wijze van zingen, bemerken zij een algeheele losheid bij de hoogste tonen welke in de stem liggen, zij beschouwen dit echter niet als een aanwinst, doch als een verlies van hun echt mannelijk timbre. En toch blijft het een niet te ontkennen feit, bewezen door de meest befaamde vertegenwoordigers der zangkunst, dat het veelvuldige gebruik van dezen dunnen toon, welke in het begin zulke typeerende eigenaardigheden bezit, het eenige uitzicht biedt om de stem te doen toenemen in schoonheid en glans tot den grootst denkbaren omvang.

In wat betreft het bepalen van den koptoon is er veel gezondigd, daar de meeste zangpaedagogen niet in staat zijn de absolute en zuivere toonkleur hiervan te onderscheiden. In plaats van zich er strikt toe te bepalen het kopregister te ontwikkelen door middel van de zachte en weeke tonen van het hoogste gedeelte der scala (tenor)

beginnen zij bij het lagere gedeelte

waar, met weinig uitzonderingen, zuivere koptoonintonatie voor den beginneling volkomen onmogelijk is.

Ongeoefende ooren vermengen dan namelijk koptoon met een zwakken borsttoon, (welke beide tonen op elkander gelijken, wanneer zij later op de juiste wijze zijn gevormd) en belemmeren dus reeds vanaf het begin de overheersching van het kopregister, dat toch het piano en de kiem vormt van de „voix mixte". Ik vond een reeks oefeningen waarvan men mag aannemen, dat zij, op vernuftige wijze beoefend en behandeld, een degelijken en hechten grondslag vormen om de stem tot den vollen omvang op te bouwen en in alle registers te egaliseeren. Bij deze vorming en training komt het er niet in

de eerste plaats op aan om groote volume te ontwikkelen, of een schoonheid van toon te bereiken, welke toch slechts relatief is, doch om den leerling op te voeden tot zelf-controle, tot het in juiste verhoudingen brengen en het economisch gebruiken van zijn vocale vermogens en om te streven naar een norm van stemschoonheid, die niet berust op persoonlijken smaak, maar op het methodisch juiste voortbrengen van den toon.

Met het oog hierop moeten alle oefeningen zoodanig berekend zijn, dat de spieren zich instellen op een wijze, we ke de leerling in staat stelt de grootst mogelijke resonans in de holle ruimten te verkrijgen. Slechts de zuivere koptoon biedt hiervoor voldoende zekerheid. Door een toon uit het hoogere gedeelte der scala te doen afnemen tot het teerste piano, komt de leerling tot een vorm van toonvoortbrenging, welke naar het hem schijnt geheel in tegenstelling is met zijn natuurlijke toongeving. Voor dat hij de laatste trap bereikt voelt hij een duidelijke breuk tusschen zijn oorspronkelijken stuggen borsttoon en zijn elastische voortzetting. Op hetzelfde moment, dat deze laatste wordt gezongen, wordt het den leerling bewust, dat hij alle spanningen welke voor hem noodzakelijk zijn om forte te zingen, heeft opgegeven. Gevraagd naar zijne persoonlijke gewaarwordingen zal hij antwoorden, den indruk te hebben, dat hij niet met mannelijk stemorgaan zingt.

De holten, welke liggen beneden de onderkaak, resoneeren niet. Hij bemerkt slechts trillingen in het bovenste gedeelte van den mond, in de neus en, verband houdende hiermede, ook in het hoofd. De benedenkaak maakt een kleine beweging naar omlaag, als om de mondholte te vergrooten. Dit is de „gaapstelling", welke de voor het zingen van de zuivere koptoon gunstigste en meest losse spierverhoudingen mogelijk maakt.

Om aan alle voorwaarden voor het